Normen Goudvink NVRR
Categorie: Verenigingsinformatie (informatie van de NVRR)
Bij de beoordeling van de inzendingen voor de Goudvink van de NVRR wordt een rapport als volgt beoordeeld.
1 | Basiskwaliteit rapporten | Toelichting |
1.1 | In het rapport is een beschrijving opgenomen van: a. Reden onderwerpkeuze; b. Beschrijving onderzoeksonderwerp; c. Onderzoeksvragen; d. Onderzoeksaanpak; e. Databronnen; f. Gehanteerde normen; g. Eventuele beperkingen van het onderzoek. |
|
1.2 | De onderzoeksbevindingen zijn onderbouwd met valide en betrouwbare data. De bevindingen geven antwoord op de onderzoeksvragen. | De bevindingen zijn terug te leiden naar onderbouwende data. De data voldoen aan de eisen van validiteit en betrouwbaarheid. Validiteit betekent dat de beschreven bevindingen aansluiten bij wat er gemeten is (ofwel: er is gebruik gemaakt van de juiste indicatoren). Een voorbeeld: als je de punctualiteit van het treinverkeer wilt meten, is klanttevredenheid van treinreizigers een minder valide indicator dan het aantal treinen dat jaarlijks te laat vertrekt. Betrouwbaarheid betekent dat de gemeten waarde representatief is voor de werkelijke waarde (de uitkomsten zijn dus niet afhankelijk van ‘toevalligheden’). De betrouwbaarheid van een meting kun je bijvoorbeeld vergroten door een meting een aantal malen te herhalen (onder verschillende omstandigheden) en te middelen. Bevindingen op basis van meerdere bronnen die ook nog eens dezelfde kant op wijzen, wijzen op een hogere betrouwbaarheid. |
1.3 | De conclusies en oordelen sluiten aan op de bevindingen. Oordelende conclusies zijn gebaseerd op een heldere norm. | De conclusies zijn congruent met de bevindingen. Dit wil zeggen dat ze te herleiden zijn tot (valide en betrouwbare) bevindingen. Alle relevante bevindingen (zowel positief als negatief) dienen evenwichtig te zijn meegenomen in de conclusies. Een conclusie bevat geen nieuwe data. Bij oordelende conclusies zijn de bevindingen afgezet tegen een heldere norm (een oordeel moet niet uit de lucht komen vallen). Voorbeeld van een conclusie met een onheldere norm: “Er waren maar weinig projecten die in voldoende mate een bijdrage leverden aan de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen” (hoeveel is weinig en wanneer is een bijdrage voldoende? Als hier geen heldere norm voor is, houd de conclusies dan feitelijk en dicht bij de bevindingen: X projecten hadden een bijdrage van Y). |
1.4 | De aanbevelingen hebben een logische relatie met de oordelen en bevindingen en zijn concreet geformuleerd | Aan de aanbevelingen moeten oordelen en bevindingen ten grondslag liggen. Een aanbeveling kan niet haaks staan op een oordeel of bevinding. De aanbevelingen geven antwoord op de WWWHW-vragen: waarom, wie, wat, hoe en wanneer. |
1.5 | Het rapport is toegankelijk (‘lezersvriendelijk’). | Het rapport bevat een heldere structuur en duidelijk taalgebruik. |
CONCLUSIE |
|
2 | Doorwerking Onderzoek | Toelichting |
2.1 | Wat heeft de rekenkamer(commissie) gedaan om doorwerking van een onderzoek te bevorderen? | Open vraag. Antwoorden zoveel mogelijk onderbouwen met ‘bewijsmateriaal’. Enkele voorbeelden waaraan gedacht zou kunnen worden (geen limitatieve opsomming):
|
2.2 | Waaruit blijkt de doorwerking? | Open vraag. Antwoorden zoveel mogelijk onderbouwen met ‘bewijsmateriaal’. Enkele voorbeelden waaraan gedacht zou kunnen worden (geen limitatieve opsomming):
|