Vijf vragen aan Jan de Ridder
Waarom ga je per 1 maart weg als voorzitter van de NVRR?
Op 1 maart stop ik na bijna 12 jaar als directeur/bestuurder van de Rekenkamer Metropool Amsterdam. Stoppen als voorzitter van de NVRR ligt in het verlengde van die stap. Bestuursleden van de NVRR behoren lid te zijn van een rekenkamer. In de statuten is een uitzondering gemaakt voor de voorzitter. Die mag van buiten komen. Maar dat is toch vooral bedoeld voor noodgevallen, om er voor te zorgen dat de vereniging niet zonder voorzitter komt te zitten. En dat is nu zeker niet het geval. Met Ans Hoenderdos krijgt de vereniging een prima voorzitter.
Wat ga je nu doen oftewel gaan we je nog zien binnen het decentraal bestuur?
Het lijkt me zeker boeiend om nog actief te blijven in het decentraal bestuur. Er zijn nog genoeg uitdagingen. Ik wil het wel anders doen dan nu. Het is prettig om de ruimte te hebben om allerlei activiteiten te ondernemen en op verschillende manier actief te zijn. Maar daarbij past de komende jaren zeker het helpen van gemeenten – met gemeenten heb ik toch de meeste affiniteit – om de uitvoering goed te monitoren en zich beter te verantwoorden. Ik vind dat erg belangrijk omdat ik er van overtuigd ben dat daarmee ook de grip op en daarmee de kwaliteit van de uitvoering verbetert. Verder vind ik het erg leuk om nog kennis te delen via seminars of cursussen. Wellicht ook binnen NVRR-verband.
Op welke resultaten van de NVRR ben je trots?
Op twee zaken ben ik vooral trots. In de eerste plaats zijn we er in geslaagd om de boel bij elkaar te houden. We zijn een vereniging met verschillende soorten leden. Er zijn kleine en grote rekenkamers en rekenkamercommissies met ieder hun eigen context. Dat zorgt voor verschillen in belangen en inzichten. Toch zijn we bij elkaar gebleven en hebben de vereniging samen sterker gemaakt. In de tweede plaats ben ik trots op de stappen die we de afgelopen jaren met steun van het ministerie van Binnenlandse Zaken hebben gezet richting verdere professionalisering. We zitten nu als één van de belangrijke partijen aan tafel met de VNG, de Vereniging van Griffiers en Nederlandse Verenging van Raadsleden om samen te praten met het ministerie over verbetering van het lokaal bestuur en onderhouden contacten met het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen.
Wat wens je de NVRR voor de toekomst toe?
Een bloeiend verenigingsleven, waarin veel ruimte is om op allerlei mogelijke manieren kennis met elkaar te delen. Het is mijn overtuiging dat we als rekenkamerwereld de uitgelezen plek zijn om te werken aan cumulatieve kennis over de praktijk van het decentraal bestuur. Kennis die niet alleen zinvol is voor ons zelf, maar ook voor bestuurders, volksvertegenwoordigers en ambtenaren. Ik heb bij de gemeenten waarvoor ik heb mogen werken gemerkt, dat er bepaalde hardnekkige problemen zijn die vragen om structurele aandacht en het grondiger nadenken over mogelijke oplossingen. En Amsterdam is niet uniek, al denken ze daar zelf vaak anders over. Problemen in andere gemeenten, provincies en waterschappen zijn vaak vergelijkbaar. Dus zoek en ontmoet elkaar en wordt een gerespecteerd kenniscentrum.
Welke vraag die we niet hebben gesteld zou je graag willen beantwoorden? En wat zou je antwoord zijn?
Ben je cynisch of negatief geworden over het decentraal bestuur na 12 jaar rekenkamerwerk?
Nee. Zeker niet. Er gaat heel veel goed. Het idee dat de overheid niets kan en bij voortduring broddelwerk aflevert is onzin. Wat dat betreft sluit de beeldvorming niet altijd aan bij de werkelijkheid. Maar goed nieuws is meestal geen nieuws. Wat dat betreft hebben rekenkamer(commissie)s een specifieke verantwoordelijkheid. Het is immers hun taak om de problemen die er zijn aan de orde te stellen. Wat dat betreft hebben rekenkamer(commissie)s die bijna per definitie problemen – die problemen zijn er natuurlijk wel degelijk – aan de kaak stellen een specifieke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid betekent niet het verzorgen van een goed nieuwsshow, maar wel het leveren van een bijdrage aan een realistische blik op de overheid. Het betekent ook dat we steeds weer duidelijk moeten maken aan bestuurders, raadsleden en ambtenaren dat verantwoording moet. Dat is de enige manier om het toenemende cynisme en wantrouwen bij burgers en in de media te doorbreken. Boze burgers worden daardoor niet direct aardig en kritische journalisten zullen zich zeker niet beperken tot lovende kritieken. Maar een overheid die consequent open en transparant is en via die weg laat zien dat ze leert van fouten en tegenslagen, bouwt wel aan een relatie met burgers waarin wantrouwen niet langer dominant is.