Skip to main content

Matrix van de 6 cirkels van doorwerking rekenkamers: definitie/toelichting – indicatoren

1. Agenderen 2. Bespreken 3. Besluiten 4. Agenderen 5. Effectueren 6.Publiek verantwoorden
Defenitie/
toelichting
In hoeverre de rekenkamer erin is geslaagd aandacht te genereren voor doeltreffendheid, doelmatigheid en recht­matigheid met betrekking tot het speci­fie­ke onderzoeks­onderwerp. In hoeverre het rekenkameronderzoek opiniërend of besluit­vormend besproken is en/of er kennis van is genomen. In hoeverre gemeenteraad of Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de aanbevelingen van het rapport waarin deze aanbevelingen door hen worden overgenomen. In hoeverre de aanbevelingen en/of redeneertrant van de rekenkamer worden opgenomen in beleid(svoornemens) en/of de uitvoering daarvan. In hoeverre door de implementatie van aanbevelingen uit het rapport de gewenste effecten zijn bereikt. In hoeverre er aandacht is voor het onderzoek bij een breder publiek. Met een breder publiek bedoelen we de volgende domeinen: maatschappij, beleidsveld, wetenschap + onderwijs, pers.
Indicatoren Het onderwerp wordt opgepakt door de raad/ Provinciale Staten en geagendeerd voor behandeling.

Fracties, raads- of Statenleden tonen interesse in het onderzoeksonderwerp.

Wethouder/GS en/of ambtenaren tonen interesse in het onderzoeksonderwerp.

De raad/Provinciale Staten neemt de ruimte voor de discussie over het rekenkameronderzoek.

College van B&W/GS bespreekt het rapport en geven een bestuurlijke reactie.

Er heeft, indien nodig, een hoor- en wederhoor plaats gevonden.

Het product wordt aan raad/ Provinciale Staten gepresenteerd en met raad/Provinciale Staten besproken.

De raad/ Provinciale Staten neemt een besluit/motie aan over de aanbevelingen uit het rapport:

De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek worden geheel gesteund door de gemeenteraad of Provinciale Staten en de aanbevelingen uit het onderzoek worden (grotendeels) overgenomen.

De hoofdlijn van het onderzoek wordt gesteund door de raad/ Provinciale Staten en enkele aanbevelingen uit het onderzoek worden overgenomen.

De wijze van redeneren van het onderzoek wordt gesteund door de raad/ Provinciale Staten, maar de aanbevelingen uit het onderzoek niet.

Een aantal aanbevelingen uit het onderzoek wordt gesteund door de raad/ Provinciale Staten maar de hoofdlijn van het onderzoek niet.

De redeneerlijn en de aanbevelingen van het onderzoek worden niet gesteund door de raad/ Provinciale Staten, maar zij verwerpen het onderzoek niet.

Het onderzoek wordt door de raad/ Provinciale Staten verworpen
College van B&W/ Gedeputeerde Staten onderschrij-ven al dan niet de bevindingen van de rekenkamer en nemen (een deel van) de aanbevelingen van de rekenkamer over.

Naar aanleiding van een besluit van de raad/ Provinciale Staten wordt de aanbeveling of worden de aanbevelingen van de rekenkamer opgenomen in beleidsvoor-nemens of -voor-stellen en/of doorgevoerd in de uitvoering van het beleid, door gemeente of veld.

Bij de formulering van het beleid of het beleidsvoor-nemen wordt
– expliciet en instemmend verwezen naar het rapport/ presentatie van de rekenkamer,  of de aanbeveling die de Rekenkamer heeft gedaan;
– niet of impliciet verwezen naar het rapport/presentatie van de rekenkamer, of de aanbeveling die de rekenkamer heeft gedaan, maar worden bijvoorbeeld ‘nieuwe’ rekenkamertermen in beleidsstukken gehanteerd, of wordt de redeneertrant van de rekenkamer gevolgd (dit kan duiden op conceptuele doorwerking);

Bij de formulering van het beleid wordt expliciet aandacht besteed aan aspecten op het gebied van doelmatigheid, doeltreffend¬heid en rechtmatigheid van beleid.

Bij de formulering van het beleid of het beleids¬voor-nemen wordt expliciet of impliciet verwezen naar een aanbeveling en/of redeneer¬trant van een rapport van de rekenkamer dat niets met het beleidsveld te maken heeft.

De overgenomen aanbevelingen zijn vertaald in uitvoerbare maatregelen en plannen, en geïmplementeerd.

Door implementatie van de aanbevelingen uit het rapport treedt er feitelijke verandering op waar de aanbeveling(en) zich op richt(en). Dit kan betrekking hebben op het bestuur, de organisatie, het beleid en/of de uitvoering daarvan.

Het rapport draagt bij aan beter toezicht en controle door de raad/Provinciale Staten.

Het rapport draagt bij aan reflectie op bestaande probleemanalyse en beleid(spraktijken) en leidt tot nieuwe inzichten en ideeën.

Het rapport en de aanbevelingen leiden niet alleen tot een verbeterde output van het gemeentebestuur (besluiten, beleidsplannen, controle e.d.), maar ook tot een verbeterde outcome van het beleid.

Vragen en verzoeken om nadere informatie over het onderzoek van o.a. burgers, instellingen,  wetenschappers en/of de pers.

Reacties op het onderzoek van o.a. burgers, instellingen,  wetenschappers en/of de pers.

Verwijzingen naar het onderzoek in beleids-plannen en jaarverslagen van instellingen of in wetenschappelijke publicaties.

Presentaties over het onderzoek (op bv. studie-dagen, seminars, symposia, congressen) bij maatschappelijke of wetenschappelijke instellingen en kennisinstituten.

Aandacht voor het onderzoek in de lokale/regionale/ landelijke pers (in de krant, op tv, op de radio of op internet), en/of vakbladen.

Checklists

In de loop der tijd hebben diverse rekenkamer(commissie)s checklists gemaakt voor de raad of de staten om daarmee in de toekomst zelf ‘voor, tijdens of na de rit’ zaken te kunnen beoordelen. Het is goed om die met elkaar te delen. Ook al omdat de checklists tevens bruikbaar zijn voor andere rekenkamer(commissie)s voor het opstellen van het normenkader.

Subsidies

Veel rekenkamer(commissie)s hebben onderzoek gedaan naar subsidies. De Rekenkamer van Nijmegen heeft bijna twintig van deze rapporten geanalyseerd.

De hoofdconclusie uit het overgrote deel van de onderzochte rapporten is dat de effectiviteit van subsidies niet bekend is en ook niet kan worden vastgesteld. Hierdoor worden besluiten over instelling, voortzetting of stopzetting van een subsidie genomen zonder dat bekend is of deze wel effectief is. De Nijmeegse Rekenkamer heeft uit de onderzochte rapporten zeven lessen gedistilleerd die verklaren waarom de effectiviteit niet kan worden vastgesteld. Deze lessen zijn gebaseerd op de meest voorkomende conclusies of aanbevelingen. Voor alle lessen geldt dat de achterliggende conclusies of aanbevelingen in tenminste vijf rapporten zijn genoemd. Lokale bijzonderheden zijn er zo uitgehaald.

Zeven lessen

  • Les 1:  Doelen zijn niet concreet
  • Les 2:  Zwakke relatie tussen doelen en gevraagde prestaties
  • Les 3:  Er worden geen alternatieven afgewogen voor subsidieverlening als beleidsinstrument
  • Les 4: Subsidies worden niet (goed) op effectiviteit geëvalueerd
  • Les 5:  Onvoldoende controle op prestaties subsidieontvangers
  • Les 6:  Sturings- en beheersingsinformatie beperkt
  • Les 7:  Versnippering van de uitvoering van het subsidiebeleid

Voor een nadere toelichting op deze zeven lessen wordt verwezen naar het rapport van de Rekenkamer Nijmegen. Of bekijk het webinar dat de Algemene Rekenkamer organiseerde ter ere van haar 200 jarig bestaan. In het webinar komt aan de orde hoe de effectiviteit van subsidies zo goed mogelijk kan worden onderzocht. Het webinar is verzorgd door de Algemene Rekenkamer, de Randstedelijke Rekenkamer en de Rekenkamer Nijmegen op basis van hun onderzoekservaringen en opgestelde handreikingen voor effectiviteitsonderzoek naar subsidies.

Auteur: Jelly Smink, Rekenkamer Nijmegen

Tien tips voor het efficiënt en effectief afhandelen van Wob-verzoeken

Artikel 3 Wob

Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is de laatste tijd veel in het nieuws, vaak in relatie tot (vermeend) misbruik ervan. Wob-verzoekers hebben inmiddels ook de weg naar de rekenkamer en de rekenkamercommissie gevonden.

Pro Facto heeft een tiental tips op een rijtje gezet voor het efficiënt en effectief afhandelen van Wob-verzoeken.

Tip 1: Ga na of het verzoek conform de eisen is ingediend

Een Wob-verzoek kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend. Onder schriftelijk wordt sinds de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer ook ‘elektronisch’ verstaan, maar dit betekent niet dat Wob-verzoeken altijd via e-mail kunnen worden ingediend. De elektronische weg is alleen
begaanbaar als die is opengesteld. Ga dus na of dit is gebeurd. Als niet is besloten deze weg te openen en in de praktijk ook geen elektronische berichten worden geaccepteerd, kun je dit de verzoeker meedelen en aangeven dat hij het verzoek schriftelijk kan indienen. En goed om te weten:
ook de fax is een elektronisch communicatiemiddel!

Het kan ook zijn dat de elektronische weg niet is afgesloten, maar dat wel vormvereisten zijn gesteld aan een verzoek. Bijvoorbeeld dat verzoeken per mail alleen via het algemene adres (of een specifiek Wob adres) kunnen worden ingediend en niet via mailadressen van individuele ambtenaren. Ook kan het zijn dat een (web)formulier is vastgesteld voor het indienen van een Wob-verzoek.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 2: Controleer welk bestuursorgaan bevoegd is

De gemeentelijke rekenkamer is aan te merken als een bestuursorgaan. Of een rekenkamercommissie dat ook is, is volgens de VNG de vraag. Wij denken dat daarover niet getwijfeld behoeft te worden. Een bij verordening ingestelde bezwaarcommissie is door de Afdeling
bestuursrechtspraak Raad van State als bestuursorgaan aangemerkt, en gelet op die uitspraak zal een rekenkamercommissie naar alle waarschijnlijkheid ook als bestuursorgaan worden gezien. Van belang is daarom na te gaan aan welk bestuursorgaan het Wob-verzoek is gericht en of de gevraagde documenten berusten bij dat bestuursorgaan. Als dat niet het geval is, moet het verzoek naar het juiste bestuursorgaan worden doorgestuurd.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 3: Is de Wob van toepassing?

De Wob heeft geen betrekking op openbare informatie. Als informatie actief openbaar gemaakt is op de website of via het raadsinformatiesysteem of bijvoorbeeld is verstrekt naar aanleiding van een eerder Wob-verzoek, dan kun je dat aangeven. Je kunt dan volstaan met verwijzing naar de link of het eerdere besluit. Dat eerdere besluit kun je als bijlage meezenden. Die toezending is dan een feitelijke handeling en geen besluit op grond van de Wob. Dat betekent dus dat daartegen geen ontvankelijk bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 4: Geen vergaringsplicht

Als de informatie wel betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid, maar niet in documenten is vervat, kun je het verzoek afwijzen. Waar voorheen door de rechter een vergaringsplicht werd aangenomen als de informatie zonder onevenredige informatie kon worden vergaard, is dat nu niet langer het geval. Ongeacht de mate van inspanning hoeft dus geen informatie te worden vergaard. NB: Als je geen stukken meer in je archief hebt, maar je had ze nog wel moeten hebben (verwijderd i.s.m. Archiefwet) geldt wel een vergaringsplicht.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 5: Vraag om verduidelijking

Vaak worden (opzettelijk) vrij vage verzoeken ingediend. Op grond van de Wob moet je de verzoeker behulpzaam zijn bij het preciseren van zijn verzoek. Neem zo snel mogelijk persoonlijk contact met de verzoeker op en vraag vervolgens commentaar op een conceptbesluit. Je kunt hierin aangeven hoe je het verzoek opvat en vragen om een reactie binnen een bepaalde termijn. Het voordeel hiervan is dat je later niet voor de voeten krijgt geworpen dat je het verzoek verkeerd hebt begrepen of in ieder geval dat de rechter je minder snel tot vergoeding van de proceskosten veroordeelt.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 6: Let op de beslistermijn en verdaag (zo nodig) op tijd

Op een Wob-verzoek moet je binnen vier weken beslissen. Als je om verduidelijking vraagt (zie tip 5) wordt de beslistermijn opgeschort. Verder kun je één keer met vier weken verdagen. Die verdaging moet wel op tijd worden gedaan, dus voordat de eerste vier weken zijn verstreken.

Tip 7: Breng kopieer- en scankosten in rekening

Voor de behandeling van een Wob-verzoek kun je geen leges heffen, maar je kunt wel kopieerkosten in rekening brengen. Bij omvangrijke Wob-verzoeken kun je de verzoeker dan vooraf wijzen op de kosten die gepaard gaan met het kopiëren van de stukken. Soms leidt dat ertoe dat het verzoek wordt ingetrokken. Om kopieerkosten te voorkomen, wordt wel gevraagd om digitale toezending. Als je stukken moet kopiëren om scans te kunnen toesturen, kun je ook kosten in rekening brengen. Voorwaarde voor het in rekening kunnen brengen van de kosten is wel dat je dit in je
legesverordening hebt geregeld.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 8: Ga na of er een uitzonderingsgrond van toepassing is

De hoofdregel van de Wob is dat informatie openbaar is als het gaat om een bestuurlijke aangelegenheid en de informatie neergelegd is in een document. In de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn de weigeringsgronden opgenomen. Het feit dat de verzoeker naar het oordeel van het
bestuursorgaan geen belang heeft bij de gevraagde informatie speelt geen rol. Voor je motivering is dat dus geen relevant aspect. Wel relevant is dat als je weigert, je in beginsel per document of onderdeel daarvan moet motiveren op welke grond van openbaarmaking wordt afgezien. Als meer dan één weigeringsgrond van toepassing wordt geacht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, moet voldoende kenbaar zijn welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt ingeroepen. Voor de motivering is voldoende als per weigeringsgrond in meer algemene
bewoordingen is toegelicht waarom die grond zich voordoet en, bij de zogenaamde relatieve weigeringsgronden van art. 10 lid 2, waarom het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de daar genoemde belangen. Motivering per geweigerde passage is niet vereist. Van belang is ten slotte dat de hiervoor genoemde hoofdregel dat toetsing van de informatie aan de uitzonderingsgronden per document moet plaatsvinden, kan worden doorbroken als documenten naar strekking en inhoud grotendeels overeenkomen.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 9: Neem deelbesluiten

Als je te maken hebt met heel omvangrijke verzoeken – er wordt veel informatie gevraagd – neem dan deelbesluiten. Als een verzoek bijvoorbeeld uit 10 deelverzoeken bestaat en bij acht daarvan gaat het om informatie die al openbaar is, dan kun je dat alvast aangeven. Over de twee resterende onderdelen, waarop de Wob wel van toepassing is kun je dan afzonderlijk besluiten.

Tip 10: Benader een Wob-verzoek positief

De Wob is bedoeld ter ondersteuning van de transparantie van het openbaar bestuur. De meeste verzoeken dragen ook bij aan het realiseren van dat oogmerk. Hoewel een Wob-verzoek tijd kost, hoort het er wel bij. Een transparante overheid heeft niets te verbergen. Door veel informatie op het internet beschikbaar te stellen kun je de belasting van toepassing van de Wob beperken. Er zijn natuurlijk altijd mensen die menen een slaatje te moeten slaan uit de wet. Als je hen professioneel benadert haken ze vanzelf af.

 

 

Deze informatie is beschikbaar gesteld door Pro Facto.
Als je na het lezen van deze tips vragen hebt, kun je contact opnemen met Marieke Batting en Carine Bloemhoff van Pro Facto (050-3139853 of sibma@pro-facto.nl). Je kunt ook bij hen terecht als je een cursus wilt volgen over de Wob of bijvoorbeeld ondersteuning wilt bij de behandeling van een Wob-verzoek.
Meer informatie over Pro Facto vind je op onze website: www.pro-facto.nl

 

Referenties

Uitspraak Raad van State – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Uitspraak Rechtbank van Amsterdam – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Afrekenen met de Wob! Publicatie prof. dr. H.B. Winter RUG feb 2014 – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Uitspraak Raad van State – Tip 2 welk bestuursorgaan is bevoegd
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 4 geen vergaringsplicht
Uitspraak Raad van State – Tip 4 geen vergaringsplicht
Uitspraak Raad van State – Tip 5 verduidelijking
Uitspraak raad van State – Tip 5 verduidelijking
Uitspraak Hoge Raad – Tip 7 breng kopieer/scankosten in rekening
Uitspraak Raad van State – Tip 7 breng kopieer/scankosten in rekening
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar

Van AWBZ naar Wmo: Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Rekenkamer Utrecht heeft in 2016 een gericht onderzoek naar sturingsinformatie en in-formatievoorziening voor de gemeenteraad gepubliceerd. Doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in hoeverre de aan de raad gestuurde informatie aansluit bij de be-hoefte van de raad. Met name wordt daarbij teruggegrepen op een op 11 november 2014 door de raad ontvangen brief van het College van B&W over de monitoring, verantwoording en wijze van informeren over de voortgang van ‘Meedoen naar Vermogen’ en ‘Zorg voor Jeugd’. Het programma ‘Meedoen naar Vermogen’ heeft betrekking op de uitvoering van de Wmo 2015. Aanleiding voor het onderzoek is dat in de begrotingsbehandeling van najaar 2015 is gebleken dat de raad het erg lastig vond om te beoordelen of de gemeente ‘op koers’ ligt. Diverse fracties wezen erop dat informatie over verschillende relevante beleidsin-dicatoren nog ontbreekt.

De Rekenkamer Utrecht concludeert dat de gemeente vorderingen maakt op het vlak van monitoring en verantwoording. Het laat onverlet dat de rekenkamer enkele kritische noten kraakt, met name gericht op. Ten aanzien van de samenhang en consistentie, waarbij con-creet onder meer wordt opgemerkt dat de aanwezige samenhang tussen de 3D’s onvoldoende doorklinkt in de voortgangsrapportages voor respectievelijk de Participatiewet, de Jeugdwet en de Wmo 2015. Op het niveau van de producten is het beeld dat de indicatoren die zijn opgenomen in de programmabegrotingen en de voortgangsrapportages verschillen. Een deel komt in beide producten terug, maar ook hier ontbreekt het aan duidelijke samen-hang. Een deel van de indicatoren wordt voorzien van streef- en realisatiewaarden, wat posi-tief bijdraagt aan het inzicht in de voortgang van beleid. Informatie over ‘outcome’, ofwel maatschappelijke effecten, ontbreekt. In het algemeen worden wel meer indicatoren uitge-werkt dan in 2015.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – meten is weten

De Rekenkamercommissie Haarlemmermeer heeft in september 2016 een 3D-brede nulmeting uitgevoerd. Ten aanzien van de aansturing en verantwoording van taken, wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de aansturing van zorgaanbieders nog verbeterslagen gemaakt moeten worden. De zorgaanbieders worden vooralsnog vooral op prijs aangestuurd. De zogenoemde ‘categoriemanagers’ die binnen de gemeente verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop, onder andere op het terrein van de Wmo 2015, hebben in 2016 weliswaar meer ruimte gekregen om naast prijs ook kwalitatieve overwegingen te laten meespelen bij de inkoop en aansturing van zorgaanbieders, maar in de praktijk wordt deze ruimte nog niet volledig benut. Ook in breder perspectief is de managementinformatie en de informatievoor-ziening over de resultaten van het beleid op diverse aspecten voor verbetering vatbaar.

Doorklik: RKC Haarlemmermeer – nulmeting Sociaal Domein

Zoals in paragraaf 3.1 toegelicht, heeft de Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (GRN) diepgaand onderzoek gedaan naar ‘sturen op zorg’, gericht op zowel de Wmo als de Jeugdhulp.

Wat willen we bereiken?

Het kabinet formuleert de hoofddoelen van de decentralisatie van de AWBZ als volgt:

  1. Het verbeteren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning.
  2. Het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving.
  3. De financiële houdbaarheid van langdurige zorg en ondersteuning.

Deze doelen zijn ook van toepassing op de Wmo. Belangrijk voor de nieuwe Wmo is dat ge-meenten alleen voorzieningen of zorg aanbieden als de cliënt

  • niet op eigen kracht
  • met hulp van familie of anderen in zijn of haar sociale omgeving
  • of met mantelzorg

in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.

Als alsnog voorzieningen nodig zijn, dan wordt eerst bekeken of algemene voorzieningen volstaan. Als algemene voorzieningen het probleem onvoldoende verminderen, komen maatwerkvoorzieningen in beeld. Maatwerkvoorzieningen zijn dan wel verplicht. Van deze omslag worden niet alleen positieve financiële effecten verwacht, die ook nodig zijn vanwege de budgetkortingen, maar ook een versterking van de sociale samenhang.

Bij de decentralisatie van de AWBZ ging het Rijk uit van de veronderstelling dat gemeenten flink kunnen bezuinigen op de nieuwe taken, door uit te gaan van de mogelijkheden van mensen en mensen ‘op maat’ te ondersteunen. Daarnaast was het uitgangspunt dat er be-sparingen mogelijk zijn door de decentralisatie van AWBZ-taken naar de gemeenten in samenhang te bezien met die van de Jeugdhulp en de Participatiewet.

De Wmo 2015 verplicht gemeenten periodiek een plan voor maatschappelijke ondersteuning vast te stellen. Zowel de omvang van het aanbod als de kwaliteit daarvan moeten wor-den afgestemd op de behoefte. De opdracht om periodiek een meerjarig beleidsplan op te stellen bestaat ook in de huidige Wmo. De Wmo 2015 bepaalt dat gemeenten in het beleidsplan de hiervoor toegelichte omslag in denken en handelen uitwerken. Gemeenten moeten daarbij de volgende beleidsvoornemens uitwerken:

  1. Bevordering van de sociale samenhang, toegankelijkheid van voorzieningen en ruimten van mensen met een beperking, veiligheid en leefbaarheid, voorkoming en bestrijding van huiselijk geweld.
  2. Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers.
  3. Vroegtijdig vaststellen of inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben.
  4. Voorkomen dat inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben (preventie).
  5. Algemene voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning aanbieden.
  6. Maatwerkvoorzieningen aanbieden ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participa-tie, opvang en beschermd wonen, aan inwoners met een beperking die niet op eigen kracht, met steun van de omgeving of met een algemene voorziening geholpen zijn.

Tot 2015 zijn de beleidsdoelen van de Wmo uitgewerkt in negen prestatievelden. Deze prestatievelden werden door gemeenten voorzien van zo mogelijk SMART-geformuleerde doelen. In de nieuwe Wmo worden deze prestatievelden niet langer onderscheiden. Wel worden drie thema’s centraal gesteld, die door gemeenten moeten worden voorzien van concrete doel-stellingen:

Negen prestatievelden…

… drie thema’s

  1. De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten te bevorderen.
  2. Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden preventief ondersteunen.
  3. Informatie, advies en cliëntondersteuning geven.
  4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen.
  5. Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren.
  6. Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer te behouden.
  7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang.
  8. Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen.
  9. Verslavingsbeleid bevorderen.
  1. Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld
  2. Ondersteuningen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving
  3. Beschermd wonen en opvang voor mensen met psychische of sociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten

Welke doelgroepen zijn betrokken?

De decentralisatie van de AWBZ heeft voor een deel betrekking op de Wmo en dus de ge-meentelijke overheid. Bij de taken die naar de Wmo zijn overgedragen gaat het vooral om mensen die aangewezen zijn op zorg buiten zorginstellingen, ofwel de ambulante of extra-murale begeleiding en ondersteuning. Beide begrippen zijn voorzien van een gedetail-leerde uitwerking. Dit is noodzakelijk om voldoende duidelijkheid te creëren voor de betrok-ken burgers en afspraken te kunnen maken over de bekostiging van de over te dragen ta-ken. De decentralisatie raakt mensen die gebruik maken van de volgende activiteiten:

  1. Begeleiding en het bijbehorend vervoer.
  2. Kortdurend verblijf.
  3. Ondersteuning algemene dagelijkse levensverrichtingen.
  4. Inloopfunctie GGZ.
  5. Beschermd wonen.
  6. Cliëntondersteuning.

De extramurale of ambulante begeleiding is een divers cluster van activiteiten. Het gaat om de ondersteuning (praktische hulp, structuur en regie in de persoonlijke levenssfeer) van een diverse groep mensen en uiteenlopende doelgroepen. Mensen met een verstandelijk, li-chamelijke en zintuigelijke handicap, dementerende ouderen en mensen met GGZ-problematiek. Doel van deze begeleiding is om zelfredzaamheid te bevorderen en zo opna-me of verwaarlozing te voorkomen. Voorbeelden van begeleiding zijn: woonbegeleiding, ge-zinsondersteuning, dagbesteding voor verstandelijk beperkten, logeerhuizen, sport voor ver-standelijk beperkten, vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten.

Een activiteit die bij de decentralisatie veel aandacht krijgt, is de dagbesteding. Dagbeste-ding kan zowel recreatief als arbeidsmatig van karakter zijn. Op diverse plaatsen wordt ver-kend of delen van de dagbesteding kunnen worden gecombineerd met het beschut werken in het kader van de Wsw. Vooral mensen met een ernstige beperking maken gebruik van dagbesteding. Het kan gaan om het maken van schilderijen, in- en uitpakwerk, werken in een tuinderij, activiteiten in een timmerfabriek, koken, enzovoort.

Daarnaast is in het kader van de Wmo 2015 aan het Gemeentefonds budget toegevoegd voor de ondersteuning en waardering van:

  1. mantelzorgers,
  2. sociale wijkteams,
  3. doventolk en

aanvullend budget samenhangend met het afschaffen van de Wtcg (Wet tegemoetko-ming chronisch zieken en gehandicapten), CER (Compensatieregeling Eigen Risico) en uit-voeringskosten.

Welke keuzes moeten worden gemaakt?

Veel gemeenten kiezen er voor om de nieuwe Wmo-taken in 2015 ‘beleidsarm’ uit te voe-ren. De ‘oude’ situatie wordt zoveel als mogelijk gecontinueerd, waarna in de loop van 2015 wordt bezien op welke punten de gemeente wijzigingen wil doorvoeren. Of moet doorvoeren vanwege financiële noodzaak. De echte transformatie, in de zin van ‘anders werken’, moet vanaf 2016 op gang komen.

Ongeacht de lokale omstandigheden, is een aantal vraagstukken overal aan de orde. Over deze vraagstukken moeten gemeenten zeker op termijn beslissingen nemen:

  1. Welke visie heeft de gemeente op de eigen kracht van burgers en haar rol daarbij?
  2. Hoe wil de gemeente de toegang tot voorzieningen regelen? Ook de rol van eventuele so-ciale wijkteams moet daarbij worden meegenomen.
  3. Hoe betrekt de gemeente(raad) burgers, cliënten en zorgorganisaties?
  4. Welke rol speelt de gemeente bij (het sturen van) samenwerking met en tussen zorgaan-bieders?
  5. Hoe wil de gemeente de inkoop van zorg en ondersteuning regelen?
  6. Hoe gaat de samenwerking met zorgverzekeraars georganiseerd worden?
  7. Het PGB blijft onder voorwaarden een wettelijk recht, maar hoe gaat het lokale PGB-beleid eruit zien?
  8. Welke voorzieningen blijven algemeen toegankelijk? Wat is maatwerk?

Een andere opgave voor gemeenten is het vormgeven van intergemeentelijke samenwer-king. Er kan worden gekozen voor het opzetten van een regionale gemeenschappelijke rege-ling. Een alternatief is het model waarbij regiogemeenten met de centrumgemeente afspra-ken maken over in te kopen expertise en dienstverlening op basis van een dienstverlenings-overeenkomst. Overwegingen die bepalen welke vorm het best past, zijn onder meer de uit-voeringskosten en daarop te realiseren besparingen, waarborgen voor voldoende kennis en uitvoeringskracht, flexibiliteit bij het opzetten en ook weer beëindigen van samenwerkingsre-laties en de invloed van individuele gemeenten.

Een belangrijke keuze die gemeenten moeten maken is, beleid formuleren waarmee be-paald kan worden wie dermate kwetsbaar is dat hij of zij aanspraak kan doen gelden op maatwerkvoorzieningen. Als de eigen kracht van cliënten, het sociale netwerk en man-telzorg onvoldoende waarborg zijn voor zelfredzaamheid en participatie en ook algemene voorzieningen niet volstaan, komen maatwerkvoorzieningen in beeld.

De indeling in kwetsbaar en zeer kwetsbaar moet zo worden gekozen dat recht wordt ge-daan aan de verschuiving van zorg naar het sociale domein. De mogelijkheden voor zelfre-gie, gezondheid, kwaliteit van bestaan en welbevinden staan daarbij centraal. Niet de aard van de beperking (lichamelijk, verstandelijk, psychisch). Mensen kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als er sprake is van:

  1. Een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties)
  2. Weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht)
  3. Gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken)

De gemeente koopt ondersteuning in of subsidieert deze. Zij moet met andere woorden haar rol als opdrachtgever of subsidieverstrekker goed uitwerken. De VNG faciliteert gemeen-ten deze rol op te pakken door in het voorstel de volgende zaken uit te werken:

  1. Algemene uitgangspunten voor kwaliteit van Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers. Dit is een richtlijn voor handelen aanvullend op de modelverordening.
  2. Een definitie van zeer kwetsbare burgers, zodat gemeenten een handvat hebben om de-ze groep Wmo-gebruikers te identificeren.
  3. Een model basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers.

De VNG heeft een voorstel ontwikkeld voor een ‘basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers’. Deze basisset kan worden gebruikt om bij de inkoop van begeleiding en ondersteuning de kwaliteit daarvan voldoende mee te wegen. Kwaliteit kan daarbij worden gesplitst in twee aspecten. In de eerste plaats algemene kwali-teitseisen aan dienstverlening, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in de tweede plaats zorginhoudelijke kwaliteit. Bij de organisatie van de nieuwe taken, moeten gemeenten een knip maken tussen alge-mene voorzieningen die voor iedereen toegankelijk en dus ‘nabij’ georganiseerd moeten worden en specialistische begeleiding en zorg. Het ligt voor de hand deze specialistische ta-ken regionaal te organiseren of in te kopen. Omdat dit ook geldt voor de specialistische ta-ken die vanwege de Jeugdwet naar gemeenten toekomen, kan het lonen om inkoopkennis te bundelen. Dit kan op regionale schaal en door samenwerking voor voormalige AWBZ-taken en nieuwe Jeugdzorgtaken in samenhang te bezien. Regionale samenwerking stelt extra eisen aan de aansturing van taken. Hoe houdt de gemeenteraad grip op samen-werkingsverbanden? Hoe wordt de samenwerking ingericht? Wordt er gekozen voor een Gemeenschappelijke Regeling of een lichtere constructie? Hoe sturen de gemeente en de gemeenteraad op effecten en resultaten van de samenwerking?

Op welke schaal en met wie gaan we samenwerken?

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt het belang van samenwerking tussen gemeenten duidelijk gemaakt. Gesteld wordt dat de belangen bij de beoogde decentralisatie “dermate groot zijn dat het belangrijk is te borgen dat elke gemeente in Nederland deel uit-maakt van een voldoende stevig samenwerkingsverband voor de uitvoering van de decentra-lisatieoperatie.”

Lokale basis aanwezig

In de praktijk is de uitvoering van de Wmo 2015 voor een belangrijk deel een lokale aangelegenheid. Al voor de overgang van de nieuwe taken naar de gemeenten per 1 januari 2015 hadden de gemeenten een eigen infrastructuur ontwikkeld voor de ‘oude’ taken van de Wmo. Dit betreft niet alleen de gemeentelijke organisatie zelf, waar met name de be-leidsfunctie is belegd en taken als inkoop, aansturing en verantwoording. Het gaat ook om een netwerk van lokale partners waar de gemeenten in uiteenlopende vormen mee samenwerken.

Samenwerking

Voor enkele nieuwe taken, zoals bijvoorbeeld beschermd wonen en maatschappelijke beschermd opvang, is regionale samenwerking voor de meeste gemeenten wel raadzaam omdat de eigen schaal te beperkt is om taken voldoende efficiënt te kunnen uitvoeren. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een handleiding ‘Regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ gepubliceerd. Volgens afspraken met het Rijk en voortbouwend op het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen (november 2015, ook: Commissie Dannenberg), maken samenwerkende gemeenten een regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Dit plan van aanpak gaat over visie, inhoudelijke ontwikkelingen, (de vorm van) regionaal samenwerken en over het verdelen van middelen en risico’s, inclusief de overgangsfase tussen de oude en nieuwe verdeling van het geld.

Klik voor handleiding VNG: Regionaal plan van aanpak beschermd

Tot 2015 was de centrumgemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van voldoende capaciteit beschermd wonen. De centrumgemeenten ontvingen hiervoor ook specifieke middelen. Wel wordt een nieuw verdeelsysteem voorbereid, in lijn met het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Het plan is om in 2020 over te gaan naar een nieuw systeem, waarbij alle gemeenten een uitkering van het Rijk ontvangen, gebaseerd op een objectief verdeelmodel.

Ook op het terrein van inkoop van Wmo-zorg wordt door veel gemeenten regionaal samen-gewerkt. In paragraaf 3.5 is geschetst dat gemeenten hiervoor uiteenlopende constructies kiezen, zoals het aangaan van een ‘lichte’ Gemeenschappelijke Regeling waarbij de cen-trumgemeente trekker wordt voor inkoop en vaak ook afhandeling van de facturering van (delen van de) jeugdzorg en Wmo 2015 of het oprichten van een specifieke serviceorganisa-tie ten behoeve van een bedrijfsmatige uitvoering van deze facilitaire taken.

Organisatie van toegang en doorverwijzing naar 1e en 2e lijns-zorg

Benutten eigen kracht

Zoals hiervoor toegelicht, is selectiviteit in het aanbieden van voorzieningen bij de uitvoering van de Wmo 2015 belangrijk. Het is enerzijds belangrijk dat cliënten voldoende zorg ontvangen en anderzijds is het zaak om te voorkomen cliënten onnodig naar te specia-listische en daardoor vaak duurdere zorg worden toegeleid. De wens tot maatwerk op dit vlak betekent ook dat gemeenten inzetten op het optimaal benutten van de aanwezige ‘eigen kracht’ van cliënten. In aanvulling daarop wordt ook een beroep gedaan op mogelijke ondersteuning door familieleden en anderen in de directe sociale kring van een cliënt en in-zet van mantelzorgers.

De Rekenkamer Den Haag heeft oktober 2015 een onderzoek gepubliceerd naar de ei-gen kracht van cliënten en de wijze waarop de gemeente tracht de eigen kracht van cliënten door middel van zogenoemde Sociale wijkzorgteams (SWT’s) te bevorderen. De SWT’s moe-ten bijdragen aan het herwinnen van regie van cliënten over hun eigen leven. De doelgroep bestaat uit mensen die als kwetsbaar worden gezien en die niet ‘loket-vaardig’ zijn. De ambi-tie is het tijdig opsporen en integraal oplossen van problemen, waarbij vaak sprake is van een cumulatie van problemen. Het doel van het rekenkameronderzoek luidt als volgt:

  • Inzicht bieden in de keuze voor, en de opzet en beoogde werkwijze en taken, van de sociale wijkzorgteams in Den Haag.
  • De eerste praktijkervaringen in beeld brengen.
  • Een oordeel te geven over de mate waarin hiermee voorzien wordt in de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – onderzoek eigen kracht Evaluatie

Evaluatie sociale wijk(zorg)teams

Rekenkamer Den Haag hanteert voor de beoordeling van de mate waarin wordt voorzien in sociale wijk- de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken het (zorg)teams zogenoemde MAPE-raamwerk (zie paragraaf 1.3). Rekenkamer Den Haag dat aan belangrijke voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken door de sociale wijkzorgteams eind 2015 nog niet is voldaan. Enkele conclusies zijn het ontbreekt aan een voldoende gestructureerde leerinfrastructuur, terwijl de gemeente juist wel kiest voor een ‘groeimodel’, waarin geleerd moet worden van in de praktijk opgedane ervaringen. Belangrijke doelen als bijdragen aan vroege signalering van problemen en stimuleren van het weer verkrijgen van regie over het eigen leven worden te weinig uitgewerkt om er op te kunnen sturen. Daarnaast krijgen de in te zetten professionals in de sociale wijkzorgteams te weinig kaders mee wat betreft de taken die zij concreet worden geacht uit te voeren. Uit de kerndoelen afgeleide activiteiten gericht op vroegsignalering, inzetten van eigen kracht en verminderen van aanspraak op voorzieningen zijn niet uitgewerkt in, bijvoorbeeld, concrete werkwijzes of procedures.

De Rekenkamer Den Haag heeft verder een gericht onderzoek uitgevoerd naar de toe-gang tot maatschappelijke ondersteuning (Rekenkamer Den Haag, februari 2017). In het rapport staat de toegang tot enerzijds algemene voorzieningen en anderzijds doorverwijzing naar maatwerkvoorzieningen centraal:

  • Algemene voorzieningen zijn vormen van ondersteuning die in groepsverband worden aangeboden en die zonder selectie of beoordeling vrij beschikbaar worden gesteld. Het gaat daarbij om zaken als koffieochtenden in een buurthuis, vrijwillige begeleiding bij boodschappen en dergelijke.
  • Maatwerkvoorzieningen zijn gericht op de specifieke situatie van een individuele burger en hebben als doel de zelfredzaamheid (in en om het huis) en de participatie (in de maatschappij) in stand te houden. Het gaat hierbij om alle op het individu gerichte vor-men van ondersteuning, zoals vervoersmiddelen (scootmobiel), woningaanpassing, bege-leiding in huis en/of dagbesteding én beschermd wonen of opvang.

De eerder genoemde functie ‘begeleiding’ die als taak over is gekomen uit de oude AWBZ is één van deze vormen van ondersteuning.

Het onderzoek van de Rekenkamer Den Haag richtte zich op de volgende vraagstelling:

“In hoeverre voldoet de toegang van de Wmo aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten?”.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – bestuurlijk rapport ‘Over de drempel’ en feitenrapport

Maatwerkvoorzieningen

Getoetst is of in de praktijk is voldaan aan de (landelijke) doelstellingen bij de decentral voorzieningen satie naar de Wmo en aan lokale ambities in de strategienota “Haagse dienstverlening: goed, gemakkelijk en snel” (oktober 2016). Mede omdat er wettelijk alleen voorwaarden voor toegang tot ondersteuning zijn geformuleerd waar het gaat om maatwerkvoorzieningen, heeft het onderzoek naar toegang tot voorzieningen zich met name gericht op de maatwerk-voorzieningen (en niet op algemene voorzieningen).

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten voor de toegang tot maatschappelijke on-dersteuning te weinig is gericht op doeltreffendheid en onvoldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid biedt voor haar burgers. De focus van de inzet van de gemeente lijkt vooral te liggen op een doelmatige uitvoering. Deelconclusies luiden als volgt:

  • De toegang tot maatschappelijke ondersteuning in Den Haag kent belemmeringen, waardoor het preventieve karakter van de Wmo onvoldoende tot uiting komt en op onderdelen de rechts-zekerheid in het geding is.
  • De gemeente beoordeelt de hulpvraag voor maatschappelijke ondersteuning onvoldoende inte-graal en domeinoverstijgend.
  • De gemeente biedt in de maatschappelijke ondersteuning geen maatwerkoplossingen die voor-zien in een sluitende aanpak (één cliënt – één plan).
  • Het toegangsproces tot maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo is voor de cliënt on-voldoende transparant en voldoet niet aan alle wettelijke vereisten.

Ook de Rekenkamer Tilburg heeft recent (juni 2017) onderzoek gedaan naar de wijze waarop de gemeente Tilburg stuurt op het beleid, de inkoop van en de toeleiding naar de Wmo-maatwerkvoorzieningen. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “Functioneert de keten van beleid, inkoop, toeleiding en uitvoering met betrekking tot de Wmo-maatwerkvoorzieningen begeleiding (ZIN en Pgb) zodanig dat de beoogde beleidsdoelstel-lingen in de praktijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden?”

Eén van de deelvragen is de vraag of de gemeente adequaat stuurt en monitort of de toegang tot de maatwerkvoorzieningen in de praktijk ook zo functioneert als op papier is beoogd. De Rekenka-mer Tilburg concludeert dat de Wmo-maatwerkvoorzieningen weliswaar op tijd ‘op poten’ zijn gezet en dat in de eerste twee jaren geen grote feilen in de praktijk zichtbaar zijn geworden, maar het is onduidelijk in welke mate beleid en uitvoering van de toegang tot de maatwerkvoorzieningen bij-draagt aan de hoofddoelstellingen van beleid. De verklaring hiervoor is dat de resultaten van de toegang tot maatwerkvoorzieningen niet systematisch in kaart worden gebracht. Er is geen zicht op de behaalde resultaten op cliëntniveau, waardoor niet kan worden geconcludeerd of gemaakte keuzes bijdragen aan het bevorderen van de zelfredzaamheid (‘eigen kracht’) en het verhogen van de participatie.

De Rekenkamer Tilburg stelt drie hoofddoelen vast in het Tilburgse Wmo-beleid, namelijk:

  • Het bevorderen van zelfredzaamheid van kwetsbare burgers.
  • Het verhogen van de participatie van burgers.
  • Het financieel beheersbaar maken en houden van de Wmo.

Het blijkt dat van de drie hoofddoelen van het Wmo-beleid (bevorderen zelfredzaamheid van kwetsbare burgers, verhogen participatie van burgers, financieel beheersbaar ma-ken/houden van de Wmo) alleen het bevorderen van de zelfredzaamheid van kwetsbare burgers terug te zien is in de contracten met de zorgaanbieders.

Doorklik: Rekenkamer Tilburg – Zorgen om resultaten

De Rekenkamer Utrecht heeft in september 2016 een onderzoek (‘Hulp bij maatwerk’) gepubliceerd naar de vraag hoe het nieuwe beleid voor de hulp bij het huishouden in de praktijk uitwerkt voor klanten en voor de financiën van de gemeente. Hoofdconclusie van het onderzoek is dat er onvoldoende maatwerk is toegepast. De beoogde besparingen zijn daarentegen méér dan gerealiseerd. Er is meer bezuinigd dan nodig om de structurele verlaging van de integratie-uitkering Wmo van het Rijk op te vangen. Per saldo is de conclusie dat er te weinig zorgvuldig onderzoek is gedaan naar vermindering van het aantal uren huishou-delijke hulp bij cliënten. Er is onvoldoende inhoud gegeven aan de wettelijke eis om indivi-dueel maatwerk toe te passen door zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie van cliënten. Mede daardoor hebben de meeste cliënten met een indicatie voor hulp bij het huishouden hetzelfde aantal uren per jaar toegekend gekregen. Voor de cliënten geldt dat zij hoofdzakelijk op leeftijd zijn, maar sterk uiteenlopen wat betreft zelfredzaamheid, beperkin-gen en/of de woonsituatie. Deze differentiatie kwam niet tot uiting in de toekenning van zorg. Beschikbare maatwerkmodules zijn ook terughoudend toegepast.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – hulp bij maatwerk

Wat zijn de financiële  consequenties?

Overschot in 2015

De uiteindelijke financiële gevolgen van de decentralisatie van taken vanuit de AWBZ naar 2015 de gemeenten zijn op dit moment nog niet volledig en definitief te voorspellen. In mei 2016 was het beeld dat veel gemeenten overhielden op de ontvangen Wmo-budgetten voor 2015 (bron Binnenlands Bestuur mei 2016, o.b.v. van onderzoek door Frontin PAUW BV). In eerste instantie werd geschat dat de gemeenten over 2015 in totaal € 310 miljoen zouden over-houden, ondanks een door het Rijk doorgevoerde korting op de bij decentralisatie overge-dragen budgetten. Bijna negen op de tien gemeenten hebben in 2015 geld overgehouden op het budget voor dagbesteding, begeleiding en ondersteuning. Zes op de tien gemeenten hadden eind vorig jaar nog geld op de plank liggen voor huishoudelijke hulp.

“Gas geven in de mist?”

Als verklaring voor het overhouden op het ontvangen budget wordt door respondenten vanuit de gemeenten aangegeven dat dit het resultaat is van een mix van maatregelen. Gemeenten zijn strenger gaan indiceren, hebben innovaties toegepast bij de inkoop en in keukentafelgesprekken meer expliciet een beroep gedaan op het optimaal benutten van de eigen kracht van cliënten en de mogelijke inbreng van hun sociale omgeving. De onzeker-heid over te ontvangen budgetten in combinatie met onduidelijkheden over de precieze om-vang van het aantal cliënten, maakte dat gemeenten terughoudend waren bij het besteden van hun budgetten. De door gemeenten te ontvangen macrobudgetten voor de nieuwe Wmo-taken zijn in de respectievelijke mei- en decembercirculaires als volgt voorspeld:

Het uiteindelijke overschot van gemeenten op de nieuwe Wmo-taken in 2015 is niet afzon-derlijk bekend. Het CBS heeft wel onderzocht hoe groot het totale overschot is op de nieuwe taken op het gebied van Wmo en Jeugdzorg in 2015, namelijk circa € 1,2 miljard.

Voor de verdeling van het nieuwe budget Wmo 2015 is een nieuw objectief verdeelmodel ontwikkeld. Het model is vanaf 2016 in werking getreden, voorzien van overgangsregelingen. Over het objectief verdeelmodel Wmo 2015 en het ingroeipad heeft intensief overleg tussen VWS en VNG plaatsgevonden.

Begroting & Jaarstukken

De Rekenkamer Nijmegen heeft in het ‘Lexicon van begroting en jaarstukken’ een toelichting gegeven op de meest voorkomende begrippen in en rond de begroting en de jaarstukken. Zij heeft  dit Lexicon gemaakt om de gemeenteraad te ondersteunen bij de invulling van zijn budgetrecht. In zijn meest simpele betekenis houdt dit recht in dat de raad over het geld gaat en dat het college tot taak heeft de begroting uit te voeren en daarover aan de raad verantwoording af te leggen. In de praktijk is het budgetrecht met talrijke wettelijke regels omgeven. Deze zijn zeker voor niet deskundigen soms moeilijk te doorgronden. De Rekenkamer Nijmegen probeert in het Lexicon de taal rond deze regels uit te leggen en hoopt dat daarmee ook voor raadsleden de achtergrond en de betekenis ervan begrijpelijk gaat worden.

Met deze wikipagina linken wij direct door naar het Lexicon, zodat ook raadsleden uit andere gemeenten (en rekenkamer(commissie)s bij het doen van onderzoek) er gebruik van kunnen maken. Voor vragen of opmerkingen kunt u een mail sturen naar rekenkamer@nijmegen.nl. Er wordt dan zo snel mogelijk contact met u opgenomen.

Onderzoeksprogramma

De rekenkamer kan op basis van monitoring en ideeën, suggesties en verzoeken van de raadsuggesties en verzoeken van derden een groslijst van mogelijke onderwerpen samenstellen. Hieruit wordt het periodieke (onderzoeks-)programma samengesteld.

Het onderzoeksprogramma is een richtsnoer, geen keurslijf!

Een onderzoeksprogramma hoeft niet per se voor één afgebakend kalenderjaar te gelden. Wel is het – vanuit het oogpunt van transparantie en controleerbaarheid – raadzaam om aan te geven voor welke periode welk onderzoek gepland staat. Met de uitvoering van het programma dient flexibel omgegaan te worden. Soms komen er verzoeken uit de raad  of zijn actuele kwesties aanleiding om snel een tussentijds onderzoek te doen. Ook het tussentijds informeren van de gemeenteraad / betrokkenen bij grote wijzigingen in het onderzoeksprogramma (bijvoorbeeld uitstel van de aanvang van een onderzoek) is verstandig.

Voor elk onderzoek uit het onderzoeksprogramma dat in uitvoering wordt genomen wordt een onderzoeksopzet gemaakt.

Bekend maken onderzoeksprogramma

Het definitieve onderzoeksprogramma wordt met een begeleidende brief ter kennisneming aangeboden aan de raad.

  • Aangeraden wordt ook het college – en wellicht anderen zoals de griffie, directeuren, concerncontroller, controllers, afdelingshoofden, pers e.d. – te informeren.
  • Het is gebruikelijk het onderzoeksprogramma op de webpagina van de rekenkamer(commissie) te publiceren.
  • Het onderzoeksprogramma kan ook ter inzage worden gelegd.
  • Eventueel kan in een huis-aan-huis blad worden gemeld, dat het onderzoeksprogramma van de rekenkamer(commissie) is vastgesteld.

Wet Werk en Bijstand (WWB)

Wat is relevant bij Rekenkameronderzoek naar bijstandsverlening en re-integratie, een taak die de gemeente uitvoert in het kader van de Wet Werken en Bijstand (WBB).

Algemene informatie over Wet Werk en bijstand (WWB)

Het algemene doel van WWB is :

  • personen uit de doelgroep zo snel mogelijk aan het werk helpen of daarvoor toerusten.
  • personen die hiertoe niet in staat zijn voorzien van inkomen.

Relevantie van WWB als onderzoeksonderwerp

Re-integratie en bijstandsverlening heeft een groot maatschappelijk en financieel belang.
Het Rijk stelt de gemeenten langs drie kanalen financiële middelen ter beschikking: :

  • De kosten voor uitkeringen via het “inkomensdeel”, formeel de gebundelde uitkering genaamd, van het Fonds Werk & Inkomen. In 2011 was dat circa € 4 miljard.
  • De kosten voor re-integratie via het “werkdeel” van het Fonds Werk & Inkomen. In 2011 was dat circa €3 miljard.
  • De kosten voor de uitvoering (apparaatskosten) via het gemeentefonds. In 2011 beliepen de kosten van de uitvoering circa € 2 miljard.

Samen gaat het om circa €9 miljard. Omdat de problematiek ongelijk over de gemeenten is verdeeld, lopen de bedragen per gemeente sterk uit een, maar voor de meeste gemeenten gaat het om aanzienlijke bedragen.

Onderzoekswaardige onderwerpen

Bij een breed onderwerp als dit zijn dat er teveel om op te noemen.

Voor de re-integratie verwijzen wij naar de algemene informatie hieronder.

Onderwerpen rond bijstandsverlening kunnen zijn:

  • niet gebruik (ook bij bijzondere bijstand)
  • teveel-gebruik: bijvoorbeeld doordat:
    • voorliggende voorzieningen niet goed in beeld zijn;
    • de toegangspoort (instroom) niet streng genoeg is;
    • de fraudebestrijding niet aan de maat is;
    • te weinig aandacht  is voor terugvordering en verhaal.
  • kwaliteit en klantvriendelijkheid:
    • snelheid van de uitkeringsverlening,
    • foutloosheid (in een keer goed),
    • bereikbaarheid,
    • bereidheid tot maatwerk
    • aandacht voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Bij uitvoeringskosten kunt u denken aan formatie, ict-kosten, kosten per geval (gemiddelde prijs), en benchmarking.

Tot slot kan ook worden onderzocht hoe de gemeente zich op nieuwe beleidsitems voorbereidt (WWNV, wachttijd beneden 27 jarigen, het vragen van een tegenprestatie).

Opvolging rekenkameronderzoek en nazorg

Over wie de opvolging van rekenkameronderzoek bewaakt bestaat verschil van mening. De ene rekenkamer(commissie) vindt dat ze dat zelf moeten doen, andere rekenkamer(commissie)s vinden het bij uitstek een taak van de griffie of de ambtelijke organisatie. Een aandachtspunt hierbij is de rolverdeling tussen rekenkamer, griffie en raad.

Wiens verantwoordelijkheid is het om de doorwerking van rekenkameronderzoek te volgen? Hierover dienen goede afspraken te bestaan om te voorkomen dat de evaluatie en de aandacht voor doorwerking tussen wal en schip valt. De rekenkamer kan zelf een aanbeveling formuleren op welke wijze de doorwerking van het onderzoek het beste gevolgd kan worden.

Bewaking naleving toezeggingen en raadsbesluit rekenkameronderzoek

Er dient duidelijkheid te bestaan over wie in de gaten houdt of toezeggingen ook worden nagekomen. Is dat de raad, de griffie of de rekenkamer?
Als die taak bij de raad of griffie ligt, zal de rekenkamer wel van tijd tot tijd moeten nagaan of men deze taak ook uitvoert (bijvoorbeeld door opname in het jaarplan). Het nakomen van toezeggingen is immers een cruciale schakel in de meerwaarde die een lokale rekenkamer kan hebben.

Vervolgonderzoek

Een periodiek vervolgonderzoek kan ook deel uit maken van het werk van de rekenkamer(commissie). Met het vervolgonderzoek krijgen de rekenkamer en de gemeenteraad beter zicht voortgang van het onderzoekobject (een organisatieonderdeel, beleidsuitvoering, effecten ‘op straat’ e.d.) in de tijd.

Vervolgonderzoek kan op twee manieren worden ingestoken:

  1. In de ‘smalle’ vorm is het onderzoekobject de uitvoering van de afspraken tussen het college en de gemeenteraad naar aanleiding van het oorspronkelijke rekenkameronderzoek.
  2. In de ‘brede’ vorm is het onderzoekobject de actuele stand van zaken van het onderzoekobject; in dit geval neemt u alle actuele ontwikkelingen ook mee.

Het voordeel van de eerste vorm is snelheid: een quick scan met een korte doorlooptijd kan snel aan de raad worden aangeboden. Het voordeel van de laatste vorm is dat de gemeenteraad alle relevante informatie over het onderzoekobject ontvangt.
Het vervolgonderzoek zou niet een beoordeling moeten inhouden van de naleving van de oorspronkelijke rekenkameraanbevelingen. Dan loopt de rekenkamer namelijk het risico voorbij te gaan aan de politiek-bestuurlijke werkelijkheid, dat raad en college soms bepaalde aanbevelingen niet overnemen. Het vervolgonderzoek kan dan een bijsmaak krijgen van alsnog gelijk willen halen.

Andere manieren van invloed rekenkamerrapport

Het is ook van belang te volgen op welke andere manieren rekenkamerrapporten aandacht krijgen of invloed hebben. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld de behandeling van rapporten in de media of het gebruik van rekenkamerrapporten in raadsdebatten over verwante onderwerpen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen het op de voet volgen van tussentijdse ontwikkelingen en het periodiek uitvoeren van een vervolgonderzoek.

Strategische doorwerking

Strategische doorwerking is de verandering van de machtspositie van één of meerdere (doel)groepen door de uitkomsten van een onderzoek. Hierdoor worden zij beter in staat gesteld hun doelen te bereiken. Van strategische doorwerking is ook sprake als het rekenkameronderzoek een functie heeft gehad in het agenderen van onderwerpen, het versnellen of het vertragen van beleidsprocessen, etc. Wanneer het onderzoek het bestaande beleid ondersteunt, heeft het met name een legitimerende functie.
Uit onderzoek blijkt, dat dit type doorwerking in de praktijk vrij vaak voorkomt.