Skip to main content

Stappenplan – Meten van doorwerking decentrale rekenkamers

Inleiding

De Minister van BZK heeft in zijn actieplan 2015 aangegeven doorwerking van decentrale rekenkamers belangrijk te vinden. Doorwerking was eerder al, in 2011, ook het onderwerp in evaluaties, van lokale en provinciale rekenkamers, door de rekenkamers zelf als ook in opdracht van BZK. Het is dus belangrijk dat rekenkamer aantonen er toe te doen. En dat kan onder andere door inzicht te geven in de eigen doorwerking. Zeker als je vindt dat een goed functionerende rekenkamer een onderdeel is van de decentrale democratie en onmisbaar is in de bestuurlijke topografie.

Het in deze wiki gepresenteerde instrument(stappenplan) is voor iedereen bedoeld die aan de slag wil gaan met het meten van doorwerking van rekenkameronderzoek. Het stappenplan is bedoeld ter ondersteuning van rekenkamers die aan de slag willen gaan met het meten van de doorwerking van hun producten en aanbevelingen. Het beperkt zich in eerste instantie tot het inzichtelijk maken van de doorwerking van een rekenkameronderzoek en rekenkamerproduct. Maar ook rekenkamers die aan de slag willen gaan met het meten van de doorwerking van de rekenkamer als geheel, kunnen inspiratie vinden in dit stappenplan.

Het stappenplan bestaat uit zeven opeenvolgende stappen die, indien doorlopen, inzicht geven in de mate van doorwerking van een rekenkamerproduct. Het stappenplan biedt aanknopingspunten voor een onderzoek naar doorwerking, geen ultieme antwoorden. Rekenkamers kunnen deze gebruiken voor een terugblik op een specifiek onderzoek, maar kunnen deze ook geschikt vinden voor een meer uitgebreid doorwerkingsonderzoek.

Stappenplan

Het stappenplan voor het meten van doorwerking van rekenkamers ziet er als volgt uit, zie figuur 1.

Figuur 1 – Stappenplan – Meten van doorwerking
  • Stap 1: Bepaal het doel, waarom wil je doorwerking meten?
  • Stap 2: Definieer doorwerking. De smalle definitie richt zich primair op de relatie tussen bestuur (gemeenteraad/Provinciale Staten/college van B&W/Gedeputeerde Staten) en Rekenkamer. De brede definitie omvat ook gebruik van adviezen in maatschappij, wetenschap en dergelijke.
  • Stap 3: Kies een aanpak. Er bestaan meerdere modellen om doorwerking te operationaliseren. In dit stappenplan presenteren we de doorwerkingscirkels. Op basis daarvan worden de indicatoren gekozen om de doorwerking te meten.
  • Stap 4: Verzamel de data. Bijvoorbeeld door middel van een documentenanalyse of interviews. Houdt hierbij rekening met de verschillende betekenissen van een rekenkameronderzoek voor gemeenteraad/ Provinciale Staten, college van B&W/Gedeputeerde Staten en de media etc.
  • Stap 5: Analyseer de bevindingen en formuleer conclusies.
  • Stap 6: Rapporteer over de resultaten. Houd rekening met de doelgroep.
  • Stap 7: Reflecteer op het onderzoeksproces. Zijn de vragen beantwoord? Wat ging goed en wat kan beter?

Deze zeven stappen worden achtereenvolgens hieronder uitgewerkt.

Stap 1: Bepaal het doel

De eerste stap is om te bepalen waarom er behoefte is aan inzicht in doorwerking. Wie wil dat weten en waarom? Nuttige vragen om te stellen zijn:

  • Is het doel om na te gaan hoe en in welke mate rekenkamerproducten (meestal rapporten) worden benut?
  • Moet het onderzoek ook informatie opleveren om de doorwerking te stimuleren?
  • Op wiens verzoek wordt het onderzoek uitgevoerd?
  • Zijn de resultaten voor intern gebruik bedoeld, of is het voor externe publicatie bedoeld?
  • Wie gaat het doorwerkingsonderzoek uitvoeren? Betreft het een zelfevaluatie, of maakt het onderdeel uit van een visitatie of peer review? Voert de griffie, de raad zelf het onderzoek uit of huur je als rekenkamer een extern bureau in?

De antwoorden op deze vragen bepalen de scope van het onderzoek naar doorwerking van de rekenkamer. Een rekenkamer kan bijvoorbeeld volstaan met een opvolg- of nazorgonderzoek om de doorwerking van de aanbevelingen van een enkel onderzoeksrapport te meten. In die zin is dit soort onderzoek een specifieke vorm van doorwerkingsonderzoek. Waarbij inzicht in doorwerking centraal kan staan en niet per se het meten van doorwerking. Tevens kan een rekenkamer een bredere scope kiezen door te opteren voor een onderzoek naar de doorwerking van bijvoorbeeld een paar jaar rekenkamerwerk.

Stap 2: Definieer doorwerking

Er bestaan in de wetenschappelijke literatuur en in de praktijk van beleidsevaluaties verschillende definities van doorwerking. Daarnaast zijn er verschillende termen in omloop (benutting, impact, gebruik e.a.) die naar hetzelfde begrip verwijzen. Er bestaat op dit moment nog geen eenduidige definitie en bijpassende onderzoeksmethode die als standaardaanpak in rekenkamerland geldt.

Stap 2 in een doorwerkingsonderzoek is dan ook: dat diegene die het onderzoek uitvoert, ook definieert wat onder doorwerking wordt verstaan. Als Werkgroep Doorwerking geven we de tip om hier pragmatisch mee om te gaan en niet op zoek te gaan naar de ultieme definitie. Het is verstandig om enkele doorwerkingsonderzoeken van andere rekenkamers te bestuderen en een bestaande definitie over te nemen of licht aan te passen mocht daar behoefte aan zijn. Wij constateren dat in doorwerkingsonderzoeken smalle en brede definities gehanteerd worden.

Als de focus op de beoordeling van rapporten ligt, dan wordt gesproken van een smalle definitie van doorwerking. De smalle definitie richt zich primair op de relatie tussen bestuur (gemeenteraad/Provinciale Staten/college/Gedeputeerde Staten) en de rekenkamer en aanwijsbare vormen van gebruik in bijvoorbeeld reacties en beleidsstukken. De brede definitie omvat ook het gebruik van adviezen in de bredere context, bijvoorbeeld in de betrokken maatschappelijke organisaties, wetenschap en/of media.

Concrete voorbeelden van definities van doorwerking zijn

  • Rekenkamers voeren jaarlijks een aantal onderzoeken uit naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het gemeentelijke en provinciale beleid. Wanneer de raads- en Statenleden de conclusies en aanbevelingen onderschrijven en ook het college de aanbevelingen (deels) overneemt, is er sprake van doorwerking (Berenschot, 2011).
  • Doorwerking is de bijdrage die de rekenkamer levert aan haar taak. Die taak vatten we hier breed op, namelijk de rekenkamer draagt bij aan de (verdere) verbetering van de beleidsvorming, meningsvorming, besluitvorming, beleidsuitvoering en verantwoording door en/of namens het bestuur van de gemeente, provincie of waterschap (Lemmens, 2015).

Stap 3: Kies een aanpak

De keuze voor een aanpak houdt in dat er voor een model wordt gekozen waarin doorwerking wordt geoperationaliseerd. Het betekent ook een invulling van de variabelen waarop uiteindelijk de meting van doorwerking plaatsvindt.

Er bestaan reeds modellen om doorwerking van kennis, verworven op basis van wetenschappelijk en/of toegepast onderzoek, in beleid te onderzoeken. Deze modellen zijn soms al toegepast in de rekenkamercontext, maar soms ook niet en blijven theoretisch. Het is belangrijk om een model te kiezen dat past bij het doel en de gekozen definitie van doorwerking. Soms kan een bestaand model voldoende zijn. In andere situaties kan het zinvol zijn om een bestaand model aan te passen aan de eigen situatie. Een aanpak bevat in ieder geval een omschrijving van de belangrijkste begrippen, een toelichting op de uitgangspunten en een beschrijving van de methode en wat wordt gemeten.
We geven ter illustratie hier drie voorbeelden van onderzoeksmodellen.

Voorbeeld 1: typologie van doorwerking
Doorwerking kan onderzocht worden door verschillende typen of soorten van doorwerking te onderscheiden en die vervolgens meetbaar te maken (operationaliseren). Zo onderscheiden Bekkers e.a.in een onderzoek naar strategische adviesraden instrumentele, conceptuele, agenderende en politiek-strategische doorwerking.

Figuur 2 – Typen doorwerking strategische adviezen

Bekkers, V.J.J.M, Fenger, H.J.M, Homburg, V.M.F, & Putters, K.. Doorwerking van strategische beleidsadvisering. Erasmus Universiteit Rotterdam & Universiteit van Tilburg (2004).

In de landelijke evaluatie van de lokale en provinciale rekenkamers gebruikte Berenschot (2011) deels deze aanpak. Berenschot onderzocht de instrumentele en conceptuele doorwerking. Van instrumentele doorwerking is volgens Berenschot sprake wanneer de aanbevelingen van de rekenkamer worden opgevolgd en uiteindelijk resulteren in nieuw dan wel aangepast beleid. Van conceptuele doorwerking is sprake wanneer zowel de raad , Provinciale Staten, het college en de ambtelijke organisatie bij de beleidsontwikkeling rekening houden met of geleerd hebben van het fenomeen rekenkamer in hun gemeente of provincie. Er is met andere woorden dan meer oog voor de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van beleid waardoor de kaderstellende en controlerende taak van de raad/Provinciale Staten is versterkt. Vervolgens hebben ze enquêtevragen ontwikkeld om de instrumentele en conceptuele doorwerking te meten.
In het onderzoek van Berenschot zijn de agenderende en politiek-strategische typen doorwerking niet aan bod gekomen. De politiek-strategische doorwerking lijkt ook niet een vorm van doorwerking die decentrale rekenkamers nastreven. Gezien het feit dat er politieke doelen mee gemoeid zijn, terwijl de rekenkamer door de wetgever politiek-strategisch onafhankelijk is gepositioneerd.

Voorbeeld 2: de doorwerkingsladder
Partner en Pröpper hebben het onderstaande model van niveaus van doorwerking ontwikkeld. Het model is in de praktijk gehanteerd ten behoeve van de evaluatie van rekenkamers. (Onder andere de rekenkamercommissies van Veenendaal (2009) en Zandvoort (2011))

Figuur 3 – Niveaus van doorwerking van rekenkameronderzoek

Bron: Partner & Pröpper.

Partner & Pröpper definiëren een aantal niveaus waarop doorwerking van een concreet onderzoeksproduct plaatsvindt. Dit zijn achtereenvolgens: dat raadsleden kennis (kunnen) nemen van het rekenkamerrapport, de raad het rapport agendeert en actief bediscussieert. Vervolgens neemt de raad (en college) een besluit over de aanbevelingen en worden deze ook feitelijk uitgevoerd. Het hoogste niveau van doorwerking is dat de aanbeveling tot verbetering van de praktijk leidt.

Voorbeeld 3: de doorwerkingscirkels

De werkgroep van de Commissie Kwaliteitszorg van de NVRR heeft het volgende model van doorwerkingscirkels ontwikkeld.

Figuur 4 – Doorwerkingscirkels

Ook in dit model hanteren we niveaus van doorwerking.
Wat nieuw is ten opzichte van de voorbeelden 1 en 2 is de laatste cirkel of schil van publiek verantwoorden. Daarmee verwijzen we naar situaties waarin een rekenkamer-product doorwerkt buiten de politiek-bestuurlijke arena. Er is dan sprake van een brede en zelfs maatschappelijke doorwerking. Dan kan bijvoorbeeld door het schrijven van artikelen in vakbladen of kranten of presenteren van onderzoeksresultaten bij maatschappelijke organisaties, bedrijven of burgers.Sommige rekenkamers zullen niet de mogelijkheden hebben deze vorm van doorwerking te sorteren of vinden dat deze maatschappelijke doorwerking of ‘publiek verantwoorden’ niet tot hun taak hoort.De cirkels zijn op te vatten als kringen die opgewekt (kunnen) worden door het individuele rekenkamerproduct. Het rekenkamerproduct is te vergelijken met een steen die in een soms turbulente stromende rivier wordt gegooid waardoor de kringen ontstaan.

De stroming in de lokale/provinciale politiek kan zo uitpakken dat het rekenkamerproduct nauwelijks een rimpeling veroorzaakt en de doorwerking na de bespreking van het rapport wegebt. Maar de stroming kan de kringen dusdanig versterken dat het rekenkamerproduct beleidswijzigingen tot gevolg heeft, mogelijk tot duurzame aandacht voor doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid leidt en mogelijk zelfs tot de burgers doordringt.

Tabel 1 -Definitie/toelichting van de doorwerkingscirkels

Zie ook:

Stap 4: Data

Na stap drie komen we van de voorbereiding terecht in de uitvoering door informatie te verzamelen en vervolgens te analyseren. Ook hier is het weer mogelijk om te kiezen voor een beperkte of uitgebreide aanpak. Er zijn bijvoorbeeld rekenkamers die na de politieke behandeling van een rapport een korte enquête naar raads- of Statenleden sturen. Daarin vragen ze naar de tevredenheid met het onderzoek. Daarin kunnen ook enkele vragen over doorwerking worden meegenomen. Bijvoorbeeld: in welke mate heeft dit onderzoek nieuwe kennis of inzichten opgeleverd over het onderhanden onderwerp of beleids- en besluitvorming in het algemeen?

Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van gesprekken met fracties, raads- of Statenleden, wethouders, Provinciale Staten, college van B&W, Gedeputeerde Staten etc., waarin betrokkenen wordt gevraagd naar het product van de rekenkamer. Interviews geven de gelegenheid om dieper in te gaan op de eventuele doorwerking van een product van de rekenkamer. De betrokkene kan ook gevraagd worden wat hij goed en minder goed vindt aan het product.

Ook is er een puur instrumentele benadering van het data verzamelen, namelijk het turven van het aantal overgenomen aanbevelingen door de raads- of Statenleden. Het turven kan voor vele doeleinden worden gebruikt, denk bijvoorbeeld aan het turven van het aantal reacties op sociale media, of het aantal nieuwsartikelen etc. Er zijn diverse bronnen waaruit informatie kan worden getrokken. Bijvoorbeeld agenda’s, besluiten, moties & amendementen, verslagen van vergaderingen en lokale media.

Als werkgroep wijzen we erop dat een rekenkameronderzoek voor verschillende doelgroepen een verschillende betekenis kan hebben. Een rekenkameronderzoek heeft veelal een andere betekenis voor raad/Provinciale Staten, college van B&W/Gedeputeerde Staten, ambtelijke organisaties en eventueel andere doelgroepen. Houd hier rekening mee in de fase van dataverzameling, bijvoorbeeld door vragen te differentiëren naar doelgroep.

Stap 5: Analyseer

De volgende stap is om de verzamelde gegevens te analyseren aan de hand van het gekozen onderzoeksmodel. Na de analyse geven we als tip mee om te reflecteren op de uitkomsten. Ga op zoek naar welke barrières er waren, welke factoren voor een stimulans hebben gezorgd en welke leerpunten er voor de toekomst zijn. Het daarvoor nodig zijn om een apart gesprek of feedbacksessie te organiseren met raad/Provinciale Staten, college van B&W/Gedeputeerde Staten en/of secretaris/directeur.

In de tips & trucs staan handvatten die de kans op doorwerking kan vergroten.

Stap 6: Rapporteer

Na de analyse kan gerapporteerd worden. Dat kan een A-4tje zijn met de belangrijkste resultaten uit een korte evaluatie van een specifiek onderzoek. Het kan ook om een uitgebreide rapportage gaan waarin de doorwerking over een specifieke periode van de rekenkamer wordt beschreven. Mogelijk kunnen delen uit het onderzoek naar doorwerking in een jaarverslag verwerkt worden, of gebruikt worden ten behoeve van een peer review of visitatie door collega-rekenkamers.

Stap 7: Reflecteer

Na de rapportage kan tot slot geëvalueerd worden. Vragen die daarbij gesteld kunnen worden zijn: Is het gekozen model de beste wijze om de doorwerking van de rekenkamer inzichtelijk te maken en te meten? Wat kan aan het model verbeterd worden om doorwerking de volgende keer beter inzichtelijk te maken? Tot welke acties ter verbetering van doorwerking kunnen de resultaten van het doorwerkingsonderzoek leiden?

Tot slot

In de feedback die we kregen op het concept van dit stappenplan, kwam meerdere keren de ‘zachte’ kant van het rekenkamerwerk naar voren. Dat klopt deels, we hebben ons in eerste instantie gericht op de direct meetbare aspecten van doorwerking. Maar we moeten ook accepteren dat niet alles meetbaar te maken is. Indachtig het citaat van Kamerlingh Onnes (zie p. 1) kan het meten tot kennis leiden, maar de naakte gegevens behoeven een context. Zo opereert bijvoorbeeld een rekenkamer in een gemeente waarin het college elke aanbeveling van de rekenkamer naast zich neer legt. En dan zegt het aantal overgenomen aanbevelingen weinig over de doorwerking, maar misschien wel het aantal desondanks geïmplementeerde aanbevelingen. De rekenkamer weet zelf in welke bestuurlijke context ze opereert, en kan de verzamelde data van duiding voorzien en aldus de doorwerking inzichtelijk maken en meetbaar.

Het rekenkamerwerk heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld, en er is ook geëxperimenteerd. Er zijn niet alleen maar rapporten met aanbevelingen geschreven, maar er zijn ook presentaties en workshops met leden van raad, college, Provinciale en Gedeputeerde Staren, ambtenaren en burgers gehouden. Er is niet alleen maar achteromgekeken om van reeds uitgevoerd beleid te leren, maar er is ook ex ante en ex durante onderzoek gepleegd naar nieuwe beleidsterreinen, zoals naar de decentralisaties in het sociale domein. De vraag is hoe de doorwerking van dit soort producten te meten. De vraag is hoe de doorwerking van dit soort producten te meten is.

Tot slot de vraag, die licht buiten deze orde valt, wat is de waarde ervan om doorwerking van individuele rekenkamers te meten, als besluitvorming en uitvoering van beleid meer en meer in regionale bestuurlijke netwerken plaatsvindt? Dat is inderdaad een lastig vraagstuk. Doorwerking kan wellicht in de samenwerking van rekenkamers, ook tussen de verschillende overheidslagen, gevonden worden. En dan kan dit stappenplan behulpzaam zijn bij het meten van de doorwerking van rekenkamerwerk op deze bestuurlijke netwerken.

Op deze en andere punten kan het stappenplan nog zeker doorontwikkeld en in de praktijk getest worden.

Succes bij het hanteren van het model, het uitvoeren van
doorwerkingsonderzoek en het formuleren van acties ter verbetering van de
doorwerking en de functie van rekenkamers in het decentrale openbare bestuur

Checklists

In de loop der tijd hebben diverse rekenkamer(commissie)s checklists gemaakt voor de raad of de staten om daarmee in de toekomst zelf ‘voor, tijdens of na de rit’ zaken te kunnen beoordelen. Het is goed om die met elkaar te delen. Ook al omdat de checklists tevens bruikbaar zijn voor andere rekenkamer(commissie)s voor het opstellen van het normenkader.

Subsidies

Veel rekenkamer(commissie)s hebben onderzoek gedaan naar subsidies. De Rekenkamer van Nijmegen heeft bijna twintig van deze rapporten geanalyseerd.

De hoofdconclusie uit het overgrote deel van de onderzochte rapporten is dat de effectiviteit van subsidies niet bekend is en ook niet kan worden vastgesteld. Hierdoor worden besluiten over instelling, voortzetting of stopzetting van een subsidie genomen zonder dat bekend is of deze wel effectief is. De Nijmeegse Rekenkamer heeft uit de onderzochte rapporten zeven lessen gedistilleerd die verklaren waarom de effectiviteit niet kan worden vastgesteld. Deze lessen zijn gebaseerd op de meest voorkomende conclusies of aanbevelingen. Voor alle lessen geldt dat de achterliggende conclusies of aanbevelingen in tenminste vijf rapporten zijn genoemd. Lokale bijzonderheden zijn er zo uitgehaald.

Zeven lessen

  • Les 1:  Doelen zijn niet concreet
  • Les 2:  Zwakke relatie tussen doelen en gevraagde prestaties
  • Les 3:  Er worden geen alternatieven afgewogen voor subsidieverlening als beleidsinstrument
  • Les 4: Subsidies worden niet (goed) op effectiviteit geëvalueerd
  • Les 5:  Onvoldoende controle op prestaties subsidieontvangers
  • Les 6:  Sturings- en beheersingsinformatie beperkt
  • Les 7:  Versnippering van de uitvoering van het subsidiebeleid

Voor een nadere toelichting op deze zeven lessen wordt verwezen naar het rapport van de Rekenkamer Nijmegen. Of bekijk het webinar dat de Algemene Rekenkamer organiseerde ter ere van haar 200 jarig bestaan. In het webinar komt aan de orde hoe de effectiviteit van subsidies zo goed mogelijk kan worden onderzocht. Het webinar is verzorgd door de Algemene Rekenkamer, de Randstedelijke Rekenkamer en de Rekenkamer Nijmegen op basis van hun onderzoekservaringen en opgestelde handreikingen voor effectiviteitsonderzoek naar subsidies.

Auteur: Jelly Smink, Rekenkamer Nijmegen

Tien tips voor het efficiënt en effectief afhandelen van Wob-verzoeken

Artikel 3 Wob

Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is de laatste tijd veel in het nieuws, vaak in relatie tot (vermeend) misbruik ervan. Wob-verzoekers hebben inmiddels ook de weg naar de rekenkamer en de rekenkamercommissie gevonden.

Pro Facto heeft een tiental tips op een rijtje gezet voor het efficiënt en effectief afhandelen van Wob-verzoeken.

Tip 1: Ga na of het verzoek conform de eisen is ingediend

Een Wob-verzoek kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend. Onder schriftelijk wordt sinds de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer ook ‘elektronisch’ verstaan, maar dit betekent niet dat Wob-verzoeken altijd via e-mail kunnen worden ingediend. De elektronische weg is alleen
begaanbaar als die is opengesteld. Ga dus na of dit is gebeurd. Als niet is besloten deze weg te openen en in de praktijk ook geen elektronische berichten worden geaccepteerd, kun je dit de verzoeker meedelen en aangeven dat hij het verzoek schriftelijk kan indienen. En goed om te weten:
ook de fax is een elektronisch communicatiemiddel!

Het kan ook zijn dat de elektronische weg niet is afgesloten, maar dat wel vormvereisten zijn gesteld aan een verzoek. Bijvoorbeeld dat verzoeken per mail alleen via het algemene adres (of een specifiek Wob adres) kunnen worden ingediend en niet via mailadressen van individuele ambtenaren. Ook kan het zijn dat een (web)formulier is vastgesteld voor het indienen van een Wob-verzoek.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 2: Controleer welk bestuursorgaan bevoegd is

De gemeentelijke rekenkamer is aan te merken als een bestuursorgaan. Of een rekenkamercommissie dat ook is, is volgens de VNG de vraag. Wij denken dat daarover niet getwijfeld behoeft te worden. Een bij verordening ingestelde bezwaarcommissie is door de Afdeling
bestuursrechtspraak Raad van State als bestuursorgaan aangemerkt, en gelet op die uitspraak zal een rekenkamercommissie naar alle waarschijnlijkheid ook als bestuursorgaan worden gezien. Van belang is daarom na te gaan aan welk bestuursorgaan het Wob-verzoek is gericht en of de gevraagde documenten berusten bij dat bestuursorgaan. Als dat niet het geval is, moet het verzoek naar het juiste bestuursorgaan worden doorgestuurd.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 3: Is de Wob van toepassing?

De Wob heeft geen betrekking op openbare informatie. Als informatie actief openbaar gemaakt is op de website of via het raadsinformatiesysteem of bijvoorbeeld is verstrekt naar aanleiding van een eerder Wob-verzoek, dan kun je dat aangeven. Je kunt dan volstaan met verwijzing naar de link of het eerdere besluit. Dat eerdere besluit kun je als bijlage meezenden. Die toezending is dan een feitelijke handeling en geen besluit op grond van de Wob. Dat betekent dus dat daartegen geen ontvankelijk bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 4: Geen vergaringsplicht

Als de informatie wel betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid, maar niet in documenten is vervat, kun je het verzoek afwijzen. Waar voorheen door de rechter een vergaringsplicht werd aangenomen als de informatie zonder onevenredige informatie kon worden vergaard, is dat nu niet langer het geval. Ongeacht de mate van inspanning hoeft dus geen informatie te worden vergaard. NB: Als je geen stukken meer in je archief hebt, maar je had ze nog wel moeten hebben (verwijderd i.s.m. Archiefwet) geldt wel een vergaringsplicht.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 5: Vraag om verduidelijking

Vaak worden (opzettelijk) vrij vage verzoeken ingediend. Op grond van de Wob moet je de verzoeker behulpzaam zijn bij het preciseren van zijn verzoek. Neem zo snel mogelijk persoonlijk contact met de verzoeker op en vraag vervolgens commentaar op een conceptbesluit. Je kunt hierin aangeven hoe je het verzoek opvat en vragen om een reactie binnen een bepaalde termijn. Het voordeel hiervan is dat je later niet voor de voeten krijgt geworpen dat je het verzoek verkeerd hebt begrepen of in ieder geval dat de rechter je minder snel tot vergoeding van de proceskosten veroordeelt.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 6: Let op de beslistermijn en verdaag (zo nodig) op tijd

Op een Wob-verzoek moet je binnen vier weken beslissen. Als je om verduidelijking vraagt (zie tip 5) wordt de beslistermijn opgeschort. Verder kun je één keer met vier weken verdagen. Die verdaging moet wel op tijd worden gedaan, dus voordat de eerste vier weken zijn verstreken.

Tip 7: Breng kopieer- en scankosten in rekening

Voor de behandeling van een Wob-verzoek kun je geen leges heffen, maar je kunt wel kopieerkosten in rekening brengen. Bij omvangrijke Wob-verzoeken kun je de verzoeker dan vooraf wijzen op de kosten die gepaard gaan met het kopiëren van de stukken. Soms leidt dat ertoe dat het verzoek wordt ingetrokken. Om kopieerkosten te voorkomen, wordt wel gevraagd om digitale toezending. Als je stukken moet kopiëren om scans te kunnen toesturen, kun je ook kosten in rekening brengen. Voorwaarde voor het in rekening kunnen brengen van de kosten is wel dat je dit in je
legesverordening hebt geregeld.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 8: Ga na of er een uitzonderingsgrond van toepassing is

De hoofdregel van de Wob is dat informatie openbaar is als het gaat om een bestuurlijke aangelegenheid en de informatie neergelegd is in een document. In de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn de weigeringsgronden opgenomen. Het feit dat de verzoeker naar het oordeel van het
bestuursorgaan geen belang heeft bij de gevraagde informatie speelt geen rol. Voor je motivering is dat dus geen relevant aspect. Wel relevant is dat als je weigert, je in beginsel per document of onderdeel daarvan moet motiveren op welke grond van openbaarmaking wordt afgezien. Als meer dan één weigeringsgrond van toepassing wordt geacht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, moet voldoende kenbaar zijn welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt ingeroepen. Voor de motivering is voldoende als per weigeringsgrond in meer algemene
bewoordingen is toegelicht waarom die grond zich voordoet en, bij de zogenaamde relatieve weigeringsgronden van art. 10 lid 2, waarom het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de daar genoemde belangen. Motivering per geweigerde passage is niet vereist. Van belang is ten slotte dat de hiervoor genoemde hoofdregel dat toetsing van de informatie aan de uitzonderingsgronden per document moet plaatsvinden, kan worden doorbroken als documenten naar strekking en inhoud grotendeels overeenkomen.

Meer weten? Zie referenties onder aan deze pagina.

Tip 9: Neem deelbesluiten

Als je te maken hebt met heel omvangrijke verzoeken – er wordt veel informatie gevraagd – neem dan deelbesluiten. Als een verzoek bijvoorbeeld uit 10 deelverzoeken bestaat en bij acht daarvan gaat het om informatie die al openbaar is, dan kun je dat alvast aangeven. Over de twee resterende onderdelen, waarop de Wob wel van toepassing is kun je dan afzonderlijk besluiten.

Tip 10: Benader een Wob-verzoek positief

De Wob is bedoeld ter ondersteuning van de transparantie van het openbaar bestuur. De meeste verzoeken dragen ook bij aan het realiseren van dat oogmerk. Hoewel een Wob-verzoek tijd kost, hoort het er wel bij. Een transparante overheid heeft niets te verbergen. Door veel informatie op het internet beschikbaar te stellen kun je de belasting van toepassing van de Wob beperken. Er zijn natuurlijk altijd mensen die menen een slaatje te moeten slaan uit de wet. Als je hen professioneel benadert haken ze vanzelf af.

 

 

Deze informatie is beschikbaar gesteld door Pro Facto.
Als je na het lezen van deze tips vragen hebt, kun je contact opnemen met Marieke Batting en Carine Bloemhoff van Pro Facto (050-3139853 of sibma@pro-facto.nl). Je kunt ook bij hen terecht als je een cursus wilt volgen over de Wob of bijvoorbeeld ondersteuning wilt bij de behandeling van een Wob-verzoek.
Meer informatie over Pro Facto vind je op onze website: www.pro-facto.nl

 

Referenties

Uitspraak Raad van State – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Uitspraak Rechtbank van Amsterdam – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Afrekenen met de Wob! Publicatie prof. dr. H.B. Winter RUG feb 2014 – Tip 1 verzoek conform de eisen ingediend
Uitspraak Raad van State – Tip 2 welk bestuursorgaan is bevoegd
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 3 is de Wob van toepassing?
Uitspraak Raad van State – Tip 4 geen vergaringsplicht
Uitspraak Raad van State – Tip 4 geen vergaringsplicht
Uitspraak Raad van State – Tip 5 verduidelijking
Uitspraak raad van State – Tip 5 verduidelijking
Uitspraak Hoge Raad – Tip 7 breng kopieer/scankosten in rekening
Uitspraak Raad van State – Tip 7 breng kopieer/scankosten in rekening
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar
Uitspraak Raad van State – Tip 8 is er een uitzonderingsgrond toepasbaar

Van AWBZ naar Wmo: Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Rekenkamer Utrecht heeft in 2016 een gericht onderzoek naar sturingsinformatie en in-formatievoorziening voor de gemeenteraad gepubliceerd. Doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in hoeverre de aan de raad gestuurde informatie aansluit bij de be-hoefte van de raad. Met name wordt daarbij teruggegrepen op een op 11 november 2014 door de raad ontvangen brief van het College van B&W over de monitoring, verantwoording en wijze van informeren over de voortgang van ‘Meedoen naar Vermogen’ en ‘Zorg voor Jeugd’. Het programma ‘Meedoen naar Vermogen’ heeft betrekking op de uitvoering van de Wmo 2015. Aanleiding voor het onderzoek is dat in de begrotingsbehandeling van najaar 2015 is gebleken dat de raad het erg lastig vond om te beoordelen of de gemeente ‘op koers’ ligt. Diverse fracties wezen erop dat informatie over verschillende relevante beleidsin-dicatoren nog ontbreekt.

De Rekenkamer Utrecht concludeert dat de gemeente vorderingen maakt op het vlak van monitoring en verantwoording. Het laat onverlet dat de rekenkamer enkele kritische noten kraakt, met name gericht op. Ten aanzien van de samenhang en consistentie, waarbij con-creet onder meer wordt opgemerkt dat de aanwezige samenhang tussen de 3D’s onvoldoende doorklinkt in de voortgangsrapportages voor respectievelijk de Participatiewet, de Jeugdwet en de Wmo 2015. Op het niveau van de producten is het beeld dat de indicatoren die zijn opgenomen in de programmabegrotingen en de voortgangsrapportages verschillen. Een deel komt in beide producten terug, maar ook hier ontbreekt het aan duidelijke samen-hang. Een deel van de indicatoren wordt voorzien van streef- en realisatiewaarden, wat posi-tief bijdraagt aan het inzicht in de voortgang van beleid. Informatie over ‘outcome’, ofwel maatschappelijke effecten, ontbreekt. In het algemeen worden wel meer indicatoren uitge-werkt dan in 2015.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – meten is weten

De Rekenkamercommissie Haarlemmermeer heeft in september 2016 een 3D-brede nulmeting uitgevoerd. Ten aanzien van de aansturing en verantwoording van taken, wordt geconcludeerd dat er ten aanzien van de aansturing van zorgaanbieders nog verbeterslagen gemaakt moeten worden. De zorgaanbieders worden vooralsnog vooral op prijs aangestuurd. De zogenoemde ‘categoriemanagers’ die binnen de gemeente verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop, onder andere op het terrein van de Wmo 2015, hebben in 2016 weliswaar meer ruimte gekregen om naast prijs ook kwalitatieve overwegingen te laten meespelen bij de inkoop en aansturing van zorgaanbieders, maar in de praktijk wordt deze ruimte nog niet volledig benut. Ook in breder perspectief is de managementinformatie en de informatievoor-ziening over de resultaten van het beleid op diverse aspecten voor verbetering vatbaar.

Doorklik: RKC Haarlemmermeer – nulmeting Sociaal Domein

Zoals in paragraaf 3.1 toegelicht, heeft de Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (GRN) diepgaand onderzoek gedaan naar ‘sturen op zorg’, gericht op zowel de Wmo als de Jeugdhulp.

Wat willen we bereiken?

Het kabinet formuleert de hoofddoelen van de decentralisatie van de AWBZ als volgt:

  1. Het verbeteren van de kwaliteit van zorg en ondersteuning.
  2. Het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving.
  3. De financiële houdbaarheid van langdurige zorg en ondersteuning.

Deze doelen zijn ook van toepassing op de Wmo. Belangrijk voor de nieuwe Wmo is dat ge-meenten alleen voorzieningen of zorg aanbieden als de cliënt

  • niet op eigen kracht
  • met hulp van familie of anderen in zijn of haar sociale omgeving
  • of met mantelzorg

in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.

Als alsnog voorzieningen nodig zijn, dan wordt eerst bekeken of algemene voorzieningen volstaan. Als algemene voorzieningen het probleem onvoldoende verminderen, komen maatwerkvoorzieningen in beeld. Maatwerkvoorzieningen zijn dan wel verplicht. Van deze omslag worden niet alleen positieve financiële effecten verwacht, die ook nodig zijn vanwege de budgetkortingen, maar ook een versterking van de sociale samenhang.

Bij de decentralisatie van de AWBZ ging het Rijk uit van de veronderstelling dat gemeenten flink kunnen bezuinigen op de nieuwe taken, door uit te gaan van de mogelijkheden van mensen en mensen ‘op maat’ te ondersteunen. Daarnaast was het uitgangspunt dat er be-sparingen mogelijk zijn door de decentralisatie van AWBZ-taken naar de gemeenten in samenhang te bezien met die van de Jeugdhulp en de Participatiewet.

De Wmo 2015 verplicht gemeenten periodiek een plan voor maatschappelijke ondersteuning vast te stellen. Zowel de omvang van het aanbod als de kwaliteit daarvan moeten wor-den afgestemd op de behoefte. De opdracht om periodiek een meerjarig beleidsplan op te stellen bestaat ook in de huidige Wmo. De Wmo 2015 bepaalt dat gemeenten in het beleidsplan de hiervoor toegelichte omslag in denken en handelen uitwerken. Gemeenten moeten daarbij de volgende beleidsvoornemens uitwerken:

  1. Bevordering van de sociale samenhang, toegankelijkheid van voorzieningen en ruimten van mensen met een beperking, veiligheid en leefbaarheid, voorkoming en bestrijding van huiselijk geweld.
  2. Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers.
  3. Vroegtijdig vaststellen of inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben.
  4. Voorkomen dat inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben (preventie).
  5. Algemene voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning aanbieden.
  6. Maatwerkvoorzieningen aanbieden ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participa-tie, opvang en beschermd wonen, aan inwoners met een beperking die niet op eigen kracht, met steun van de omgeving of met een algemene voorziening geholpen zijn.

Tot 2015 zijn de beleidsdoelen van de Wmo uitgewerkt in negen prestatievelden. Deze prestatievelden werden door gemeenten voorzien van zo mogelijk SMART-geformuleerde doelen. In de nieuwe Wmo worden deze prestatievelden niet langer onderscheiden. Wel worden drie thema’s centraal gesteld, die door gemeenten moeten worden voorzien van concrete doel-stellingen:

Negen prestatievelden…

… drie thema’s

  1. De leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten te bevorderen.
  2. Jeugdigen met problemen met opgroeien en ouders met problemen met opvoeden preventief ondersteunen.
  3. Informatie, advies en cliëntondersteuning geven.
  4. Mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen.
  5. Bevorderen dat mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren.
  6. Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem voorzieningen verlenen om hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer te behouden.
  7. Maatschappelijke opvang bieden, waaronder vrouwenopvang.
  8. Openbare geestelijke gezondheidszorg bevorderen, met uitzondering van psychosociale hulp bij rampen.
  9. Verslavingsbeleid bevorderen.
  1. Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld
  2. Ondersteuningen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving
  3. Beschermd wonen en opvang voor mensen met psychische of sociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten

Welke doelgroepen zijn betrokken?

De decentralisatie van de AWBZ heeft voor een deel betrekking op de Wmo en dus de ge-meentelijke overheid. Bij de taken die naar de Wmo zijn overgedragen gaat het vooral om mensen die aangewezen zijn op zorg buiten zorginstellingen, ofwel de ambulante of extra-murale begeleiding en ondersteuning. Beide begrippen zijn voorzien van een gedetail-leerde uitwerking. Dit is noodzakelijk om voldoende duidelijkheid te creëren voor de betrok-ken burgers en afspraken te kunnen maken over de bekostiging van de over te dragen ta-ken. De decentralisatie raakt mensen die gebruik maken van de volgende activiteiten:

  1. Begeleiding en het bijbehorend vervoer.
  2. Kortdurend verblijf.
  3. Ondersteuning algemene dagelijkse levensverrichtingen.
  4. Inloopfunctie GGZ.
  5. Beschermd wonen.
  6. Cliëntondersteuning.

De extramurale of ambulante begeleiding is een divers cluster van activiteiten. Het gaat om de ondersteuning (praktische hulp, structuur en regie in de persoonlijke levenssfeer) van een diverse groep mensen en uiteenlopende doelgroepen. Mensen met een verstandelijk, li-chamelijke en zintuigelijke handicap, dementerende ouderen en mensen met GGZ-problematiek. Doel van deze begeleiding is om zelfredzaamheid te bevorderen en zo opna-me of verwaarlozing te voorkomen. Voorbeelden van begeleiding zijn: woonbegeleiding, ge-zinsondersteuning, dagbesteding voor verstandelijk beperkten, logeerhuizen, sport voor ver-standelijk beperkten, vakantie activiteiten voor verstandelijk beperkten.

Een activiteit die bij de decentralisatie veel aandacht krijgt, is de dagbesteding. Dagbeste-ding kan zowel recreatief als arbeidsmatig van karakter zijn. Op diverse plaatsen wordt ver-kend of delen van de dagbesteding kunnen worden gecombineerd met het beschut werken in het kader van de Wsw. Vooral mensen met een ernstige beperking maken gebruik van dagbesteding. Het kan gaan om het maken van schilderijen, in- en uitpakwerk, werken in een tuinderij, activiteiten in een timmerfabriek, koken, enzovoort.

Daarnaast is in het kader van de Wmo 2015 aan het Gemeentefonds budget toegevoegd voor de ondersteuning en waardering van:

  1. mantelzorgers,
  2. sociale wijkteams,
  3. doventolk en

aanvullend budget samenhangend met het afschaffen van de Wtcg (Wet tegemoetko-ming chronisch zieken en gehandicapten), CER (Compensatieregeling Eigen Risico) en uit-voeringskosten.

Welke keuzes moeten worden gemaakt?

Veel gemeenten kiezen er voor om de nieuwe Wmo-taken in 2015 ‘beleidsarm’ uit te voe-ren. De ‘oude’ situatie wordt zoveel als mogelijk gecontinueerd, waarna in de loop van 2015 wordt bezien op welke punten de gemeente wijzigingen wil doorvoeren. Of moet doorvoeren vanwege financiële noodzaak. De echte transformatie, in de zin van ‘anders werken’, moet vanaf 2016 op gang komen.

Ongeacht de lokale omstandigheden, is een aantal vraagstukken overal aan de orde. Over deze vraagstukken moeten gemeenten zeker op termijn beslissingen nemen:

  1. Welke visie heeft de gemeente op de eigen kracht van burgers en haar rol daarbij?
  2. Hoe wil de gemeente de toegang tot voorzieningen regelen? Ook de rol van eventuele so-ciale wijkteams moet daarbij worden meegenomen.
  3. Hoe betrekt de gemeente(raad) burgers, cliënten en zorgorganisaties?
  4. Welke rol speelt de gemeente bij (het sturen van) samenwerking met en tussen zorgaan-bieders?
  5. Hoe wil de gemeente de inkoop van zorg en ondersteuning regelen?
  6. Hoe gaat de samenwerking met zorgverzekeraars georganiseerd worden?
  7. Het PGB blijft onder voorwaarden een wettelijk recht, maar hoe gaat het lokale PGB-beleid eruit zien?
  8. Welke voorzieningen blijven algemeen toegankelijk? Wat is maatwerk?

Een andere opgave voor gemeenten is het vormgeven van intergemeentelijke samenwer-king. Er kan worden gekozen voor het opzetten van een regionale gemeenschappelijke rege-ling. Een alternatief is het model waarbij regiogemeenten met de centrumgemeente afspra-ken maken over in te kopen expertise en dienstverlening op basis van een dienstverlenings-overeenkomst. Overwegingen die bepalen welke vorm het best past, zijn onder meer de uit-voeringskosten en daarop te realiseren besparingen, waarborgen voor voldoende kennis en uitvoeringskracht, flexibiliteit bij het opzetten en ook weer beëindigen van samenwerkingsre-laties en de invloed van individuele gemeenten.

Een belangrijke keuze die gemeenten moeten maken is, beleid formuleren waarmee be-paald kan worden wie dermate kwetsbaar is dat hij of zij aanspraak kan doen gelden op maatwerkvoorzieningen. Als de eigen kracht van cliënten, het sociale netwerk en man-telzorg onvoldoende waarborg zijn voor zelfredzaamheid en participatie en ook algemene voorzieningen niet volstaan, komen maatwerkvoorzieningen in beeld.

De indeling in kwetsbaar en zeer kwetsbaar moet zo worden gekozen dat recht wordt ge-daan aan de verschuiving van zorg naar het sociale domein. De mogelijkheden voor zelfre-gie, gezondheid, kwaliteit van bestaan en welbevinden staan daarbij centraal. Niet de aard van de beperking (lichamelijk, verstandelijk, psychisch). Mensen kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als er sprake is van:

  1. Een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties)
  2. Weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht)
  3. Gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken)

De gemeente koopt ondersteuning in of subsidieert deze. Zij moet met andere woorden haar rol als opdrachtgever of subsidieverstrekker goed uitwerken. De VNG faciliteert gemeen-ten deze rol op te pakken door in het voorstel de volgende zaken uit te werken:

  1. Algemene uitgangspunten voor kwaliteit van Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers. Dit is een richtlijn voor handelen aanvullend op de modelverordening.
  2. Een definitie van zeer kwetsbare burgers, zodat gemeenten een handvat hebben om de-ze groep Wmo-gebruikers te identificeren.
  3. Een model basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers.

De VNG heeft een voorstel ontwikkeld voor een ‘basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers’. Deze basisset kan worden gebruikt om bij de inkoop van begeleiding en ondersteuning de kwaliteit daarvan voldoende mee te wegen. Kwaliteit kan daarbij worden gesplitst in twee aspecten. In de eerste plaats algemene kwali-teitseisen aan dienstverlening, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in de tweede plaats zorginhoudelijke kwaliteit. Bij de organisatie van de nieuwe taken, moeten gemeenten een knip maken tussen alge-mene voorzieningen die voor iedereen toegankelijk en dus ‘nabij’ georganiseerd moeten worden en specialistische begeleiding en zorg. Het ligt voor de hand deze specialistische ta-ken regionaal te organiseren of in te kopen. Omdat dit ook geldt voor de specialistische ta-ken die vanwege de Jeugdwet naar gemeenten toekomen, kan het lonen om inkoopkennis te bundelen. Dit kan op regionale schaal en door samenwerking voor voormalige AWBZ-taken en nieuwe Jeugdzorgtaken in samenhang te bezien. Regionale samenwerking stelt extra eisen aan de aansturing van taken. Hoe houdt de gemeenteraad grip op samen-werkingsverbanden? Hoe wordt de samenwerking ingericht? Wordt er gekozen voor een Gemeenschappelijke Regeling of een lichtere constructie? Hoe sturen de gemeente en de gemeenteraad op effecten en resultaten van de samenwerking?

Op welke schaal en met wie gaan we samenwerken?

In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt het belang van samenwerking tussen gemeenten duidelijk gemaakt. Gesteld wordt dat de belangen bij de beoogde decentralisatie “dermate groot zijn dat het belangrijk is te borgen dat elke gemeente in Nederland deel uit-maakt van een voldoende stevig samenwerkingsverband voor de uitvoering van de decentra-lisatieoperatie.”

Lokale basis aanwezig

In de praktijk is de uitvoering van de Wmo 2015 voor een belangrijk deel een lokale aangelegenheid. Al voor de overgang van de nieuwe taken naar de gemeenten per 1 januari 2015 hadden de gemeenten een eigen infrastructuur ontwikkeld voor de ‘oude’ taken van de Wmo. Dit betreft niet alleen de gemeentelijke organisatie zelf, waar met name de be-leidsfunctie is belegd en taken als inkoop, aansturing en verantwoording. Het gaat ook om een netwerk van lokale partners waar de gemeenten in uiteenlopende vormen mee samenwerken.

Samenwerking

Voor enkele nieuwe taken, zoals bijvoorbeeld beschermd wonen en maatschappelijke beschermd opvang, is regionale samenwerking voor de meeste gemeenten wel raadzaam omdat de eigen schaal te beperkt is om taken voldoende efficiënt te kunnen uitvoeren. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een handleiding ‘Regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang’ gepubliceerd. Volgens afspraken met het Rijk en voortbouwend op het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen (november 2015, ook: Commissie Dannenberg), maken samenwerkende gemeenten een regionaal plan van aanpak beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Dit plan van aanpak gaat over visie, inhoudelijke ontwikkelingen, (de vorm van) regionaal samenwerken en over het verdelen van middelen en risico’s, inclusief de overgangsfase tussen de oude en nieuwe verdeling van het geld.

Klik voor handleiding VNG: Regionaal plan van aanpak beschermd

Tot 2015 was de centrumgemeente verantwoordelijk voor het aanbieden van voldoende capaciteit beschermd wonen. De centrumgemeenten ontvingen hiervoor ook specifieke middelen. Wel wordt een nieuw verdeelsysteem voorbereid, in lijn met het advies van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Het plan is om in 2020 over te gaan naar een nieuw systeem, waarbij alle gemeenten een uitkering van het Rijk ontvangen, gebaseerd op een objectief verdeelmodel.

Ook op het terrein van inkoop van Wmo-zorg wordt door veel gemeenten regionaal samen-gewerkt. In paragraaf 3.5 is geschetst dat gemeenten hiervoor uiteenlopende constructies kiezen, zoals het aangaan van een ‘lichte’ Gemeenschappelijke Regeling waarbij de cen-trumgemeente trekker wordt voor inkoop en vaak ook afhandeling van de facturering van (delen van de) jeugdzorg en Wmo 2015 of het oprichten van een specifieke serviceorganisa-tie ten behoeve van een bedrijfsmatige uitvoering van deze facilitaire taken.

Organisatie van toegang en doorverwijzing naar 1e en 2e lijns-zorg

Benutten eigen kracht

Zoals hiervoor toegelicht, is selectiviteit in het aanbieden van voorzieningen bij de uitvoering van de Wmo 2015 belangrijk. Het is enerzijds belangrijk dat cliënten voldoende zorg ontvangen en anderzijds is het zaak om te voorkomen cliënten onnodig naar te specia-listische en daardoor vaak duurdere zorg worden toegeleid. De wens tot maatwerk op dit vlak betekent ook dat gemeenten inzetten op het optimaal benutten van de aanwezige ‘eigen kracht’ van cliënten. In aanvulling daarop wordt ook een beroep gedaan op mogelijke ondersteuning door familieleden en anderen in de directe sociale kring van een cliënt en in-zet van mantelzorgers.

De Rekenkamer Den Haag heeft oktober 2015 een onderzoek gepubliceerd naar de ei-gen kracht van cliënten en de wijze waarop de gemeente tracht de eigen kracht van cliënten door middel van zogenoemde Sociale wijkzorgteams (SWT’s) te bevorderen. De SWT’s moe-ten bijdragen aan het herwinnen van regie van cliënten over hun eigen leven. De doelgroep bestaat uit mensen die als kwetsbaar worden gezien en die niet ‘loket-vaardig’ zijn. De ambi-tie is het tijdig opsporen en integraal oplossen van problemen, waarbij vaak sprake is van een cumulatie van problemen. Het doel van het rekenkameronderzoek luidt als volgt:

  • Inzicht bieden in de keuze voor, en de opzet en beoogde werkwijze en taken, van de sociale wijkzorgteams in Den Haag.
  • De eerste praktijkervaringen in beeld brengen.
  • Een oordeel te geven over de mate waarin hiermee voorzien wordt in de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – onderzoek eigen kracht Evaluatie

Evaluatie sociale wijk(zorg)teams

Rekenkamer Den Haag hanteert voor de beoordeling van de mate waarin wordt voorzien in sociale wijk- de voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken het (zorg)teams zogenoemde MAPE-raamwerk (zie paragraaf 1.3). Rekenkamer Den Haag dat aan belangrijke voorwaarden voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van taken door de sociale wijkzorgteams eind 2015 nog niet is voldaan. Enkele conclusies zijn het ontbreekt aan een voldoende gestructureerde leerinfrastructuur, terwijl de gemeente juist wel kiest voor een ‘groeimodel’, waarin geleerd moet worden van in de praktijk opgedane ervaringen. Belangrijke doelen als bijdragen aan vroege signalering van problemen en stimuleren van het weer verkrijgen van regie over het eigen leven worden te weinig uitgewerkt om er op te kunnen sturen. Daarnaast krijgen de in te zetten professionals in de sociale wijkzorgteams te weinig kaders mee wat betreft de taken die zij concreet worden geacht uit te voeren. Uit de kerndoelen afgeleide activiteiten gericht op vroegsignalering, inzetten van eigen kracht en verminderen van aanspraak op voorzieningen zijn niet uitgewerkt in, bijvoorbeeld, concrete werkwijzes of procedures.

De Rekenkamer Den Haag heeft verder een gericht onderzoek uitgevoerd naar de toe-gang tot maatschappelijke ondersteuning (Rekenkamer Den Haag, februari 2017). In het rapport staat de toegang tot enerzijds algemene voorzieningen en anderzijds doorverwijzing naar maatwerkvoorzieningen centraal:

  • Algemene voorzieningen zijn vormen van ondersteuning die in groepsverband worden aangeboden en die zonder selectie of beoordeling vrij beschikbaar worden gesteld. Het gaat daarbij om zaken als koffieochtenden in een buurthuis, vrijwillige begeleiding bij boodschappen en dergelijke.
  • Maatwerkvoorzieningen zijn gericht op de specifieke situatie van een individuele burger en hebben als doel de zelfredzaamheid (in en om het huis) en de participatie (in de maatschappij) in stand te houden. Het gaat hierbij om alle op het individu gerichte vor-men van ondersteuning, zoals vervoersmiddelen (scootmobiel), woningaanpassing, bege-leiding in huis en/of dagbesteding én beschermd wonen of opvang.

De eerder genoemde functie ‘begeleiding’ die als taak over is gekomen uit de oude AWBZ is één van deze vormen van ondersteuning.

Het onderzoek van de Rekenkamer Den Haag richtte zich op de volgende vraagstelling:

“In hoeverre voldoet de toegang van de Wmo aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten?”.

Doorklik: Rekenkamer Den Haag – bestuurlijk rapport ‘Over de drempel’ en feitenrapport

Maatwerkvoorzieningen

Getoetst is of in de praktijk is voldaan aan de (landelijke) doelstellingen bij de decentral voorzieningen satie naar de Wmo en aan lokale ambities in de strategienota “Haagse dienstverlening: goed, gemakkelijk en snel” (oktober 2016). Mede omdat er wettelijk alleen voorwaarden voor toegang tot ondersteuning zijn geformuleerd waar het gaat om maatwerkvoorzieningen, heeft het onderzoek naar toegang tot voorzieningen zich met name gericht op de maatwerk-voorzieningen (en niet op algemene voorzieningen).

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke en beleidsmatige vereisten en uitgangspunten voor de toegang tot maatschappelijke on-dersteuning te weinig is gericht op doeltreffendheid en onvoldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid biedt voor haar burgers. De focus van de inzet van de gemeente lijkt vooral te liggen op een doelmatige uitvoering. Deelconclusies luiden als volgt:

  • De toegang tot maatschappelijke ondersteuning in Den Haag kent belemmeringen, waardoor het preventieve karakter van de Wmo onvoldoende tot uiting komt en op onderdelen de rechts-zekerheid in het geding is.
  • De gemeente beoordeelt de hulpvraag voor maatschappelijke ondersteuning onvoldoende inte-graal en domeinoverstijgend.
  • De gemeente biedt in de maatschappelijke ondersteuning geen maatwerkoplossingen die voor-zien in een sluitende aanpak (één cliënt – één plan).
  • Het toegangsproces tot maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo is voor de cliënt on-voldoende transparant en voldoet niet aan alle wettelijke vereisten.

Ook de Rekenkamer Tilburg heeft recent (juni 2017) onderzoek gedaan naar de wijze waarop de gemeente Tilburg stuurt op het beleid, de inkoop van en de toeleiding naar de Wmo-maatwerkvoorzieningen. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “Functioneert de keten van beleid, inkoop, toeleiding en uitvoering met betrekking tot de Wmo-maatwerkvoorzieningen begeleiding (ZIN en Pgb) zodanig dat de beoogde beleidsdoelstel-lingen in de praktijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden?”

Eén van de deelvragen is de vraag of de gemeente adequaat stuurt en monitort of de toegang tot de maatwerkvoorzieningen in de praktijk ook zo functioneert als op papier is beoogd. De Rekenka-mer Tilburg concludeert dat de Wmo-maatwerkvoorzieningen weliswaar op tijd ‘op poten’ zijn gezet en dat in de eerste twee jaren geen grote feilen in de praktijk zichtbaar zijn geworden, maar het is onduidelijk in welke mate beleid en uitvoering van de toegang tot de maatwerkvoorzieningen bij-draagt aan de hoofddoelstellingen van beleid. De verklaring hiervoor is dat de resultaten van de toegang tot maatwerkvoorzieningen niet systematisch in kaart worden gebracht. Er is geen zicht op de behaalde resultaten op cliëntniveau, waardoor niet kan worden geconcludeerd of gemaakte keuzes bijdragen aan het bevorderen van de zelfredzaamheid (‘eigen kracht’) en het verhogen van de participatie.

De Rekenkamer Tilburg stelt drie hoofddoelen vast in het Tilburgse Wmo-beleid, namelijk:

  • Het bevorderen van zelfredzaamheid van kwetsbare burgers.
  • Het verhogen van de participatie van burgers.
  • Het financieel beheersbaar maken en houden van de Wmo.

Het blijkt dat van de drie hoofddoelen van het Wmo-beleid (bevorderen zelfredzaamheid van kwetsbare burgers, verhogen participatie van burgers, financieel beheersbaar ma-ken/houden van de Wmo) alleen het bevorderen van de zelfredzaamheid van kwetsbare burgers terug te zien is in de contracten met de zorgaanbieders.

Doorklik: Rekenkamer Tilburg – Zorgen om resultaten

De Rekenkamer Utrecht heeft in september 2016 een onderzoek (‘Hulp bij maatwerk’) gepubliceerd naar de vraag hoe het nieuwe beleid voor de hulp bij het huishouden in de praktijk uitwerkt voor klanten en voor de financiën van de gemeente. Hoofdconclusie van het onderzoek is dat er onvoldoende maatwerk is toegepast. De beoogde besparingen zijn daarentegen méér dan gerealiseerd. Er is meer bezuinigd dan nodig om de structurele verlaging van de integratie-uitkering Wmo van het Rijk op te vangen. Per saldo is de conclusie dat er te weinig zorgvuldig onderzoek is gedaan naar vermindering van het aantal uren huishou-delijke hulp bij cliënten. Er is onvoldoende inhoud gegeven aan de wettelijke eis om indivi-dueel maatwerk toe te passen door zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie van cliënten. Mede daardoor hebben de meeste cliënten met een indicatie voor hulp bij het huishouden hetzelfde aantal uren per jaar toegekend gekregen. Voor de cliënten geldt dat zij hoofdzakelijk op leeftijd zijn, maar sterk uiteenlopen wat betreft zelfredzaamheid, beperkin-gen en/of de woonsituatie. Deze differentiatie kwam niet tot uiting in de toekenning van zorg. Beschikbare maatwerkmodules zijn ook terughoudend toegepast.

Doorklik: Rekenkamer Utrecht – hulp bij maatwerk

Wat zijn de financiële  consequenties?

Overschot in 2015

De uiteindelijke financiële gevolgen van de decentralisatie van taken vanuit de AWBZ naar 2015 de gemeenten zijn op dit moment nog niet volledig en definitief te voorspellen. In mei 2016 was het beeld dat veel gemeenten overhielden op de ontvangen Wmo-budgetten voor 2015 (bron Binnenlands Bestuur mei 2016, o.b.v. van onderzoek door Frontin PAUW BV). In eerste instantie werd geschat dat de gemeenten over 2015 in totaal € 310 miljoen zouden over-houden, ondanks een door het Rijk doorgevoerde korting op de bij decentralisatie overge-dragen budgetten. Bijna negen op de tien gemeenten hebben in 2015 geld overgehouden op het budget voor dagbesteding, begeleiding en ondersteuning. Zes op de tien gemeenten hadden eind vorig jaar nog geld op de plank liggen voor huishoudelijke hulp.

“Gas geven in de mist?”

Als verklaring voor het overhouden op het ontvangen budget wordt door respondenten vanuit de gemeenten aangegeven dat dit het resultaat is van een mix van maatregelen. Gemeenten zijn strenger gaan indiceren, hebben innovaties toegepast bij de inkoop en in keukentafelgesprekken meer expliciet een beroep gedaan op het optimaal benutten van de eigen kracht van cliënten en de mogelijke inbreng van hun sociale omgeving. De onzeker-heid over te ontvangen budgetten in combinatie met onduidelijkheden over de precieze om-vang van het aantal cliënten, maakte dat gemeenten terughoudend waren bij het besteden van hun budgetten. De door gemeenten te ontvangen macrobudgetten voor de nieuwe Wmo-taken zijn in de respectievelijke mei- en decembercirculaires als volgt voorspeld:

Het uiteindelijke overschot van gemeenten op de nieuwe Wmo-taken in 2015 is niet afzon-derlijk bekend. Het CBS heeft wel onderzocht hoe groot het totale overschot is op de nieuwe taken op het gebied van Wmo en Jeugdzorg in 2015, namelijk circa € 1,2 miljard.

Voor de verdeling van het nieuwe budget Wmo 2015 is een nieuw objectief verdeelmodel ontwikkeld. Het model is vanaf 2016 in werking getreden, voorzien van overgangsregelingen. Over het objectief verdeelmodel Wmo 2015 en het ingroeipad heeft intensief overleg tussen VWS en VNG plaatsgevonden.

Begroting & Jaarstukken

De Rekenkamer Nijmegen heeft in het ‘Lexicon van begroting en jaarstukken’ een toelichting gegeven op de meest voorkomende begrippen in en rond de begroting en de jaarstukken. Zij heeft  dit Lexicon gemaakt om de gemeenteraad te ondersteunen bij de invulling van zijn budgetrecht. In zijn meest simpele betekenis houdt dit recht in dat de raad over het geld gaat en dat het college tot taak heeft de begroting uit te voeren en daarover aan de raad verantwoording af te leggen. In de praktijk is het budgetrecht met talrijke wettelijke regels omgeven. Deze zijn zeker voor niet deskundigen soms moeilijk te doorgronden. De Rekenkamer Nijmegen probeert in het Lexicon de taal rond deze regels uit te leggen en hoopt dat daarmee ook voor raadsleden de achtergrond en de betekenis ervan begrijpelijk gaat worden.

Met deze wikipagina linken wij direct door naar het Lexicon, zodat ook raadsleden uit andere gemeenten (en rekenkamer(commissie)s bij het doen van onderzoek) er gebruik van kunnen maken. Voor vragen of opmerkingen kunt u een mail sturen naar rekenkamer@nijmegen.nl. Er wordt dan zo snel mogelijk contact met u opgenomen.

Raadsvoorstel rekenkamerrapport

De behandeling van een rekenkamerrapport in de voltallige raad vindt meestal plaats na de presentatie van het rapport aan een raadscommissie of politieke markt.

Bij voorkeur vindt besluitvorming in de raad plaats over een rekenkamerrapport aan de hand van een raadsvoorstel. Het raadsvoorstel heeft betrekking op de conclusies en aanbevelingen van de rekenkamer.

  • Een raadsvoorstel bevat naast een voorstel tot besluitvorming de uitkomst van discussie in de commissie of politieke markt;
  • Een raadsvoorstel bevat tevens de opdracht aan het college om binnen een nader te bepalen termijn te komen met een plan van aanpak ter uitvoering van de door de raad overgenomen aanbevelingen.

De meeste rekenkamer(commissie)s hebben zelf geen rol bij de formulering van de tekst (het dictum) van het raadsvoorstel. Het is dan meestal de griffie die zorgt voor een raadsvoorstel met conceptbesluit.
Er zijn echter in het land rekenkamer(commissie)s, die wel zelf raadsvoorstellen maken.

Scorekaart: wel of niet meedoen aan gezamenlijk onderzoek ?

Wat is de Scorekaart?

De Scorekaart is een lijst van vragen die een rekenkamer ondersteunt in haar besluitvorming om wel of niet mee te doen in een gezamenlijk onderzoek.

Wat is de basis van de Scorekaart?

Begin 2011 heeft de NVRR Kring Onderzoek een aantal gezamenlijke rekenkameronderzoeken geanalyseerd en een notitie geschreven met lessen en ervaringen. Begin 2012 is een gezamenlijk onderzoek naar bedrijventerreinen afgerond.  De evaluatie van dit onderzoek en de notitie van de Kring Onderzoek, vormen de inhoudelijke basis voor de 10 vragen.

Hoe gebruik ik de Scorekaart?

De Scorekaart werkt als een schoolrapport. U bespreekt de vragen met uw collega’s en vult de Scorekaart in. Elke vraag die u met ‘ja’ beantwoordt krijgt een score van 1 punt. Een totaal van 10 punten is uitmuntend en 1 punt is zeer slecht.

Wat is de totaalscore en wat besluiten we?

U telt de scores op en besluit of uw rekenkamer/commissie:

  • wel mee doet met het gezamenlijk onderzoek;
  • niet mee doet met het gezamenlijk onderzoek;
  • het besluit uitstelt, en probeert het onderzoeksvoorstel te verbeteren.

auteur: Kring onderzoek NVRR – genoteerd doorRonald Hoekstra

Omgevingsfactoren en (politieke) context

De omgeving waarin de rekenkamer(commissie) zich bevindt, beïnvloedt de mate waarin de onderzoeken doorwerken. Een rekenkamer(commissie) kan de doorwerking vergroten door hiermee rekening te houden en rekening te houden met ieders belangen. De rekenkamer(commissie) kan deze factoren echter vaak zelf niet beïnvloeden. Bij relevante omgevingsfactoren gaat het om:

  • Politiek bestuurlijke factoren
    Rekenkameronderzoek is meestal primair bestemd voor de raad / provinciale staten. Het komt daardoor meestal automatisch in de politieke arena terecht. De verandercultuur van college / gedeputeerde staten en raad / provinciale staten zijn daarom van belang. Interne, politieke verschillen in raad / provinciale staten (en college / gedeputeerde staten) zijn tevens bepalend. Ook hierover wordt verschillend gedacht: sommigen denken dat interne verschillen een positief effect hebben. op de doorwerking van het rekenkameronderzoek. Anderen menen dat interne verschillen juist een negatieve invloed hebben.
    De politiek-bestuurlijke actualiteit en de mate van politieke belangstelling voor een beleidsthema hebben ook invloed. Bij een groot politiek belang is er een risico dat uitkomsten strategisch worden gebruikt, zonder dat dit leidt tot instrumentele of conceptuele doorwerking. Beperkte politieke aandacht hoeft niet altijd te leiden tot een beperkte instrumentele en conceptuele doorwerking.
  • Organisatieafhankelijke factoren
    Te denken valt aan zaken als de cultuur in de organisatie,  de mate van politisering van thema´s, de verandercultuur, het aantal partijen dat (hinder)macht heeft, al dan niet sterke informatie en adviesconcurrentie in een beleidsveld en de mate waarin draagvlak verworven kan worden in de organisatie.
  • Factoren in het beleidsveld
    Soms bepaalt de overheid samen met maatschappelijke (en belangen) organisaties het beleid. Dat wordt de mate van professionalisering en de pluriformiteit van het beleidsveld van belang. De mening van professionals is belang voor de doorwerking, in een veld dat wordt gedomineerd door professionals. Naarmate er meer verschillende organisaties zijn in het beleidsveld, zal het onderzoek mogelijk meer aanleiding geven tot debat. Maar ook: wanneer het beleidsveld de aanbevelingen uit het onderzoek steunt, kan vanuit deze hoek ook druk worden gezet op raad / provinciale staten en college / gedeputeerde staten om de aanbevelingen over te nemen.

Gebruik maken van kansen die zich voordoen

In de omgeving van de rekenkamer(commissie) kunnen zich unieke kansen  (windows of opportunity) voordoen. Het gebruik maken van deze kansen vereist initiatief, ondernemerschap en een goed gevoel voor timing.

Selectiecriteria voor rekenkameronderzoek

Het is gebruikelijk om voor een eerste selectie van onderzoeksonderwerpen een aantal selectiecriteria te hanteren. De rekenkamer(commissie) kan desgewenst vooraf aan bepaalde criteria een groter gewicht toekennen:

  • De mate waarin het onderwerp past binnen de taakopdracht die de rekenkamer(commissie) in de wet heeft meegekregen.
  • De mate waarin het onderwerp past binnen de specifieke taakopdracht en bevoegdheden zoals vastgelegd in de verordening op de rekenkamer(commissie).
  • Een zo groot mogelijke bijdrage aan de missie / doelstellingen van de rekenkamer(commissie), gerelateerd aan de inzet van schaarse onderzoekscapaciteit.
  • Substantieel financieel, organisatorisch, bestuurlijk of maatschappelijk belang.
  • Twijfel over de effectiviteit van het beleid, de doelmatigheid van de uitvoering of de rechtmatigheid van het beleid.
  • Mate van risico voor de gemeente, waaronder financieel;
  • Toegevoegde waarde: het onderzoek levert informatie op die niet reeds uit andere bronnen bekend is.
  • Benutten van specifieke bevoegdheden.
  • Spreiding (variatie in onderwerpen, in onderzochte diensten en eventueel politiek, in portefeuilles van wethouders).
  • Bruikbaarheid (inspelen op verzoeken), bruikbaarheid van aanbevelingen en verwachte leereffecten.

Een onderzoeksprogramma zal in de praktijk tussen de 1 en 3 onderzoeken per jaar bevatten. Daarnaast kan ook nog een aantal aanvullende activiteiten (bijvoorbeeld advisering) worden gepland.