Skip to main content

Onderzoek door de NVRR naar het functioneren van ‘de ideale gemeentelijke rekenkamer’

Onderzoek naar het functioneren van 'de ideale gemeentelijke rekenkamer' met als centrale onderzoeksvraag: 'welke factoren, die binnen de invloedssfeer liggen van een gemeenteraad, zijn van invloed op of randvoorwaardelijk aan een goed werkende rekenkamer?'. 

Natuurlijk is in het onderzoek rekening gehouden met de wens van rekenkamers om zelf invulling te geven aan het rekenkamerwerk. Tegelijkertijd zijn gemeenteraden ondervraagd over hun wensen ten aanzien van de wijze waarop rekenkamers hen ondersteunen.

VNG reageert op Kabinetsperspectief Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De VNG juicht toe dat het Rijk in de NOVI anticipeert op fundamentele veranderingen in onze leefomgeving in 2050 door grote transities rond klimaat en energie, verstedelijking en landbouw. 

Intensivering van samenwerking

Uitwerking van de ontwerp NOVI en vaststelling begin volgend jaar is in de ogen van de VNG de volgende stap. Daarom zet de VNG de komende tijd in op intensivering van de samenwerking met het Rijk én de provincies en waterschappen. Zo kan gewerkt worden aan verbinding van bovengenoemde opgaven aan ándere opgaven in de fysieke leefomgeving en kunnen die in een lange termijn perspectief geplaatst worden. Dat ontbreekt nu nog in het Kabinetsperspectief, volgens VNG.

Een thema als leefbaarheid van stad, regio en landelijk gebied staat bijvoorbeeld specifiek in de aandacht bij de VNG in relatie tot de andere opgaven in de fysieke leefomgeving. Net als de vraag hoe de nationale opgaven ten aanzien van energie en klimaat zich verhouden ten opzichte van de decentrale opgaven.

Intensivering van samenwerking: plannen VNG

Uitwerking van de ontwerp NOVI en vaststelling begin volgend jaar is de volgende stap. Daarom zet de VNG de komende tijd in op intensivering van de samenwerking met het Rijk én de provincies en waterschappen. Zo kunnen we werken aan verbinding van bovengenoemde opgaven aan ándere opgaven in de fysieke leefomgeving en kunnen we ze in een lange termijn perspectief plaatsen. Dat ontbreekt nu nog in het Kabinetsperspectief. Een thema als leefbaarheid van stad, regio en landelijk gebied heeft bijvoorbeeld onze specifieke aandacht in relatie tot de andere opgaven in de fysieke leefomgeving. Net als de vraag hoe de nationale opgaven ten aanzien van energie en klimaat zich verhouden ten opzichte van de decentrale opgaven.

Richtingen voor de toekomst

De grootte van de opgaven en de schaarste aan ruimte leidt uiteindelijk onvermijdelijk tot keuzes. Met het verschijnen van het Kabinetsperspectief liggen deze keuzes nog in het verschiet. En ze moeten gemaakt worden; er is in Nederland immers geen ‘lege ruimte’ meer. Gemeenten zijn van mening dat het daarbij helpt om in de ontwerp-NOVI te laten zien hoe afwegingen tot stand komen en keuzes uit kunnen pakken. Bijvoorbeeld door scenario’s te schetsen of mogelijke richtingen voor de toekomst te onderzoeken.

Consensus

Het Kabinetsperspectief geeft al een kleine doorkijk naar de uitwerking en doorwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Omgevingsagenda’s en perspectiefgebieden spelen daarbij een belangrijke rol. Deze moeten de omgevingsvisies van de verschillende overheden op elkaar aan laten sluiten. De VNG vindt dat de opgaven in een gebied én de kwaliteiten en karakteristieken van een gebied daarbij leidend moeten zijn. De aanwijzing van perspectiefgebieden is spannend; het mag niet leiden tot een rat race. Consensus in de aanwijzing van perspectiefgebieden vinden we daarom belangrijk. De nadruk in het Kabinetsperspectief op samenwerking en gezamenlijke uitwerking met regio en maatschappelijke partners wordt gewaardeerd.


Meer informatie

Minister De Jonge kondigt onderzoek tekorten jeugdhulp aan

Minister De Jonge kondigde begin oktober aan dat hij gaat onderzoeken hoe de tekorten bij gemeenten voor jeugdhulp ontstaan. Hij deed deze aankondiging bij het debat in de Tweede Kamer over de financiën in het sociaal domein. Volgend jaar worden de resultaten verwacht.

Kamerleden maken zich grote zorgen over de begrotingen van gemeenten voor 2019. Er is extra geld voor gemeenten, maar dat dit pas in 2020 tot echte verhoging van het budget leidt. D66 kondigde aan een motie in te dienen hierover.

Democratische controle: GroenLinks pleit voor rol lokale rekenkamers

Er zijn zorgen bij Kamerleden in hoeverre gemeenteraden in staat zijn de gemeentelijke uitgaven goed te kunnen controleren. GroenLinks pleitte daarom voor een rol hierin van lokale rekenkamers. Iets waar GGZ Nederland samen met RIBW Alliantie en Federatie Opvang ook voor pleitte. Minister De Jonge gaat hierover in gesprek met het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Ook vinden Kamerleden het zorgelijk dat de jeugdhulpregio's uiteenvallen. D66 en CDA stelden hier vragen over aan de minister. Die verwees in zijn antwoord naar een wetsvoorstel dat binnenkort behandelt wordt, waarmee hij samenwerking kan afdwingen.

Onderzoek

René Peters van het CDA vroeg zich af hoe het kan dat in Leeuwarden 1 op de 5 jongeren professionele hulp krijgt. Hij vraagt zich af hoe het kan dat het aantal jongeren met hulp stijgt. Is er sprake van een 'boeggolf', dat door nieuwe manieren van werken nu meer mensen toegang tot zorg weten te krijgen? De Jonge kondigde een onderzoek aan, dat hij wil doen in samenwerking met de VNG. Het onderzoek zal bestaan uit drie delen:

  • Analyse van de volumegroei. Is er sprake van een 'boeggolf-effect'? Of worden er weliswaar meer kinderen geholpen, maar wel met kortere behandelingen?
  • Een benchmark. De minister wil bij 30 gemeenten (15 gemeenten die wel uitkomen en 15 die niet uitkomen met budget) een kwalitatieve analyse uitvoeren waarom de één wel en ander niet uitkomt met het budget.
  • Analyse van goedgekeurde aanvragen tekortgemeenten.

Gemeenten met tekorten konden in aanmerking komen voor aanvullingen uit een 'stroppenpot', de minister wil analyseren hoe die gemeenten aan tekorten kwamen. De resultaten van het onderzoek worden verwacht in het voorjaar van 2019. Dat er mogelijk extra geld nodig is, wordt niet uitgesloten als uitkomst van het onderzoek.

Vertrouwen Werkt: een andere aanpak van de Participatiewet

De gemeente Wageningen experimenteert – samen met Deventer, Groningen, Nijmegen, Tilburg, Utrecht – met een andere aanpak ten aanzien van de Participatiewet. Met het project Vertrouwen Werkt onderzoekt Hans Zuidema (projectleider) of het geven van vertrouwen aan bijstandsgerechtigden, in plaats van strenge regels en verplichtingen, leidt tot een positiever resultaat. 

Wat zorgt ervoor dat meer bijstandsgerechtigden snel weer aan het werk kunnen? Regels, verplichtingen en controle? Of precies het tegenovergestelde: meer vrijheid, begeleiding en financiële prikkels? Bijna een jaar nadat het project Vertrouwen Werkt startte, spreekt Hans Zuidema positief over het verloop van het experiment.

Vertrouwen Werkt

De vijf gemeenten zijn 1 oktober 2017 met het tweejarig experiment ‘Vertrouwen Werkt’ gestart. In de gemeente Wageningen was de werving van deelnemers erg succesvol. Met maar liefst 400 participanten bereikt de gemeente bijna de helft van al haar bijstandsgerechtigden. In totaal doen zo’n 3500 bijstandsgerechtigden mee aan het experiment, verdeeld over de zes verschillende gemeenten. Voorafgaand aan het onderzoek in Wageningen zijn de deelnemers ingeloot in vier verschillende groepen:

  • Zelf in actie: deelnemers krijgen meer vrijheid en hebben geen sollicitatieplicht.
  • Extra begeleiding: deelnemers ontvangen meer hulp en begeleiding.
  • Verdienen loont: deelnemers mogen meer overhouden van hun eigen bijverdiensten.
  • Onderzoek/vergelijkingsgroep: deelnemers volgen de normale regels van de Participatiewet.

Werk en geluk

Door de resultaten van de verschillende groepen met elkaar te vergelijken, is goed te zien waar behoefte aan is, en of vertrouwen werkt bij het vinden van werk (parttime, fulltime of vrijwillig). Daarbij vindt Hans Zuidema het belangrijk dat mensen in de bijstand zich gelukkig voelen. Het gemiddelde niveau van welbevinden en geluk van bijstandsgerechtigden ligt ver onder dat van de Nederlandse bevolking. Met het project Vertrouwen Werkt hoopt Hans Zuidema hier verandering in te brengen, zodat het gemiddelde niveau van bijstandsgerechtigde hoger wordt.

Zelf oplossingen vinden

Om het project goed neer te zetten, wordt gewerkt met een landelijke groep van onderzoekers. Om ontwikkelingen in het onderzoek goed te analyseren en vergelijken, is er regelmatig overleg tussen de verschillende gemeenten, de projectleiders, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Centraal Planbureau. “Maar het is bovenal belangrijk om in gesprek te blijven met de doelgroep,’’ meent Hans Zuidema. “We praten te vaak óver en te weinig mét de mensen om wie het gaat.” “Geef niet de vis, maar de hengel” In een gesprek met bijstandsgerechtigden leer je pas echt wat hun behoeften en wensen zijn, waar zij tegenaan lopen en wat hen kan helpen. De kunst is dan om de juiste hulp te bieden: “Geef niet de vis, maar de hengel,” laat Hans Zuidema weten. “Leer mensen om zelf oplossingen te vinden, in plaats van dat je ze aanreikt.”

Vertrouwen Werkt traint klantmanagers van bijstandsgerechtigden om op deze manier hulp te bieden. Hiermee experimenteren de deelnemende gemeenten om doelen van de Participatiewet op andere wijze te behalen. Een kanteling in de dienstverlening, vindt Hans Zuidema.

Positieve ervaringen

"We komen veel enthousiaste verhalen tegen van de deelnemers,” vertelt Hans Zuidema. “Een aantal mooie ervaringen hebben we verzameld. Eind oktober worden deze gepubliceerd en zijn ze ook terug te vinden op de website van de Gemeente Wageningen.” De tussentijdse analyse ziet er goed uit, maar het is nog te vroeg om conclusies te trekken voor de lange termijn: “De huidige cijfers zijn positief, maar nog te klein om serieus te nemen.”

Glimlach

Het project Vertrouwen Werkt loopt nog een jaar door. Op 1 oktober 2019 hoopt Hans Zuidema uiteraard op positieve cijfers. Maar mocht het resultaat ondanks de verschillende benaderingen hetzelfde blijven, dan hoopt de projectleider dat bijstandsgerechtigden zich in elk geval gelukkiger voelen en meer welbevinden ervaren. “Meer glimlachende gezichten: dan werkt vertrouwen en is het experiment wat mij betreft al een succes.”

Resultaat onderzoek naar werkervaringen arbeidsbeperkte werknemers

Het lectoraat Duurzaam Human Resources Management van de Hanzehogeschool Groningen heeft in opdracht van het regionaal Werkbedrijf Haaglanden twee jaar lang onderzoek gedaan naar de ervaringen van arbeidsbeperkte werknemers. Tweeëntwintig mensen met een arbeidsbeperking, hun werkgevers en collega’s zijn gevolgd door studenten en onderzoekers van het lectoraat Duurzaam Human Resources Management (HRM) van de Hanzehogeschool Groningen, in samenwerking met Ivo Kuijpers van De Onderlinge.

Een bijzonder onderzoek omdat mensen met een beperking zelf aan het woord komen, maar ook bijzonder vanwege het onderwerp: duurzame plaatsing. Uit het onderzoek blijkt hoe belangrijk werk voor hen is, maar ook dat duurzame arbeidsrelaties moeilijk te realiseren zijn.

De juiste match
Uit onderzoek blijkt dat een goede match tussen de arbeidsbeperkte werknemer en de werkgever centraal staat bij succes. Het verkrijgen van inzicht in de persoon als in de functie is hierbij een vereiste. De functie van jobcoach loopt als een rode draad door de verhalen heen: deze let op de match ook na de plaatsing, waardoor duurzaamheid beter gerealiseerd kan worden. De jobcoach vervult ook een belangrijke rol in de tijd tussen verschillende banen. Dat vraagt van gemeenten blijvende aandacht voor het duurzame karakter van werk voor mensen met een beperking.

Meer informatie

  • Boek ‘Stilzitten is niets voor mij’: ervaringen van mensen met een beperking met (duurzaam)werk (gespreksverslagen)
  • Stil zitten is niets voor mij: eindrapportage over de ervaringen van mensen met een beperking met (duurzaam) werk

Gemeenten geven 724 miljoen meer uit aan sociaal domein dan begroot

In 2017 hebben gemeenten 724 miljoen (4,4%) meer uitgegeven aan het sociaal domein dan begroot. Dat blijkt uit een analyse op de gemeentelijke jaarrekeningen in opdracht van Divosa. De overschrijding is vooral het gevolg van de uitgaven op de jeugdzorg. Divosa pleit voor meer onderzoek naar de achtergrond daarvan.

Gemeenten vingen de budgetoverschrijdingen vooral op door minder uit te geven op andere beleidsterreinen. Ook was er een meevaller; er kwam wat meer geld vanuit het Rijk.

Overschrijding jeugdzorg van 600 miljoen onverklaard
Voor de overschrijding op jeugdzorg van ruim 600 miljoen bestaat geen eenduidige verklaring. De evaluatie van de jeugdwet stelde dat het niet handig is om een stelselwijziging te combineren met bezuinigingen, maar dat verklaart niet waarom het gebruik van jeugdzorg stijgt.

Mogelijke verklaringen zijn de autonome groei van de zorgvraag, de inzet op preventie en wellicht ook de manier waarop gemeenten de jeugdzorg vormgeven en inkopen. Erik Dannenberg, voorzitter Divosa, denkt dat het goed is als alle denkbare verklaringen goed onderzocht worden. ‘Laten we internationaal eens vergelijken hoe het beroep op jeugdzorg is. Mogelijk werken we naar een normaal niveau toe. Maar het kan ook zijn dat gemeenten meer tijd nodig hebben om de kunst in de vingers te krijgen.’

Zicht op kostendrijvers
Divosa wil dat er beter zicht komt op oorzaken van de groeiende uitgaven aan jeugdzorg. Zowel landelijk als lokaal vinden er al analyses plaats. Ter aanvulling start Divosa dit najaar ook een eigen onderzoek: ‘Samen zicht op de uitgaven in het Sociaal Domein’. Middels een benchmark zullen een aantal gemeenten hun uitgaven in de jeugdzorg vanuit verschillende invalshoeken vergelijken en met elkaar onderzoeken wat de mogelijke kostendrijvers zijn. Daarna is ook de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de beurt. Divosa wil zo bijdragen aan de kennisopbouw bij gemeenten in het sociaal domein.

Toekomst: groeiende uitgaven in het sociaal domein
Als de huidige trends doorzetten, ziet de toekomst er weinig rooskleurig uit: de gemeentelijke uitgaven in het sociaal domein, stijgen harder dan de gemeentelijke inkomsten. Daarmee slokken die uitgaven ook een steeds groter deel van de gemeentelijke uitgaven op. Was dat in 2015 nog 56% van het totaal. In 2017 was dat al gestegen naar 61%.

De analyse op de gemeentelijke rekeningen 2017 is uitgevoerd door bruno steiner advies in opdracht van Divosa.

Dit zijn de belangrijkste kerncijfers voor 2017:

Meer informatie
De analyse is een vervolg op het rapport:

CBS publiceert Monitor Infrastructuur en Ruimte 2018

De Monitor Infrastructuur en Ruimte 2018 zoals die door het Planbureau voor de leefomgeving wordt uitgevoerd brengt het doelbereik in beeld van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In totaal zijn voor deze monitor ruim 50 indicatoren ontwikkeld. Het CBS heeft voor een beperkt aantal indicatoren gegevens aangeleverd. Daarnaast zijn ontwikkelingen voor een aantal indicatoren van het losgelaten beleid doorgerekend. In sommige gevallen is naast het aantal woningen ook de ontwikkeling van het aantal inwoners berekend.

De gegevens in deze tabel beschrijven de twee jaarlijkse ontwikkeling tussen 2000 en 2017 en worden gepresenteerd naar de gemeentelijke indeling van 1 januari 2017. Hierdoor kunnen de gegevens beter door de tijd heen met elkaar worden vergeleken, ongeacht herindelingen en gemeentegrenswijzigingen in de tussenliggende periode. Van een gering aantal woningen en inwoners is de exacte ligging niet in coördinaten bekend. Zoveel mogelijk zijn deze met behulp van andere bronnen toegedeeld.

Met ingang van 1 januari 2012 treedt in de woningvoorraad een trendbreuk op bij de overgang van het aantal woningen volgens het CBS-woningregister naar het aantal objecten met woonfunctie van de Basisregister Adressen en Gebouwen die vanaf dat moment als bron voor de woningvoorraad door het CBS wordt gehanteerd. Voor deze volgtijdelijke toepassing van de BAG is ook gecorrigeerd voor administratieve correcties, opvoer en afvoer van woningen na 1 januari 2012 in de BAG.

Algemene Rekenkamer publiceert advies ‘Wegwijs in het sociaal domein’

De Tweede Kamer wenst beter inzicht in de voortgang en resultaten in het sociaal domein en vroeg de Algemene Rekenkamer (AR) daarover advies uit te brengen. In ‘Wegwijs in het sociaal domein’ adviseert de Algemene Rekenkamer over hoe de informatiepositie van de Tweede Kamer versterkt kan worden door meer samenhang en structuur aan te brengen in de verstrekte informatie.

De Tweede Kamer wil beter geïnformeerd worden over de voortgang van de decentralisatie van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wmo. Alle wetgeving, toezeggingen van ministers, voortgangsrapportages, brieven, monitors, evaluaties, begrotingen en jaarverslagen worden weliswaar in lijn met de regels naar de Tweede Kamer gestuurd, maar bieden volgens de parlementariërs niet het gewenste overzicht. Als onderdeel van het advies heeft de AR een digitaal hulpmiddel ontwikkeld met als doel de informatie over het sociaal domein voor de Kamer beter te ontsluiten. Deze ‘Wegwijzer sociaal domein’ helpt om te doorgronden wat de samenhang is tussen uiteenlopende soorten van informatie over de drie wetten. Met inzet daarvan kunnen de Kamerleden hun informatiepositie versterken.

De wegwijzer wordt aangeboden als open bestand. Ook de bronbestanden zijn toegankelijk via de website van de Algemene Rekenkamer en staan voor iedereen ter beschikking om verder te ontwikkelen, of om na te bouwen als website. Het is de wens van de AR dat de Wegwijzer zo een levend en open instrument wordt dat bijdraagt aan de transparantie van het beleid in het sociaal domein en aan verbetering van de verantwoording daarover.

SCP: invoering Participatiewet heeft banenkansen Wsw-doelgroep verminderd

Dit blijkt uit nieuw (05-09) verschenen onderzoek van het SCP: 'Van sociale werkvoorziening naar Participatiewet. Hoe is het de mensen op de Wsw-wachtlijst vergaan?'

De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:

  • Met de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de sociale werkvoorziening afgesloten voor nieuwe instroom. Dit heeft de baankansen en de duurzaamheid van de gevonden banen verlaagd voor de Wsw-doelgroep (Wet sociale werkvoorziening). De uitkeringsafhankelijkheid van de baanvinders uit deze doelgroep steeg juist.
  • De baankansen van de mensen die (voorheen) op de Wsw-wachtlijst stonden, daalden van gemiddeld 50% voor invoering van de Participatiewet naar 30% na invoering van de wet.
  • Ook de duurzaamheid van de banen daalde. 51% van de gevonden banen heeft een duur van ten minste een jaar, tegenover 65% à 77% in de oude situatie.
  • De uitkeringsafhankelijkheid van de baanvinders steeg. Van degenen die sinds de invoering van de participatiewet in beide navolgende jaren een baan hadden, ontving 63% een uitkering naast het werk. Dit is iets meer dan in de oude situatie (58% à 60%).

Voor de introductie van de Participatiewet hadden mensen met ofwel een bijstandsuitkering ofwel een Wajong-uitkering en mét een Wsw-indicatie een grotere kans om aan een baan te komen dan mensen met dezelfde uitkering maar zonder Wsw-indicatie. Dit verschil is na de invoering van de Participatiewet verdwenen.

De studie is een onderdeel van de eindevaluatie van de Participatiewet, die het SCP verricht op verzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Onderwerp zijn de mensen die eind 2014 op de wachtlijst stonden voor een baan in de sociale werkvoorziening, maar die sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet vallen. Zij kunnen worden beschouwd als representatief voor de doelgroep-Wsw. Dit onderzoek betreft een tussenrapportage. In het eindrapport van de eindevaluatie Participatiewet, dat eind 2019 zal verschijnen, zullen de cijfers geactualiseerd worden en zal ook ingegaan worden op de andere doelgroepen van de Participatiewet zoals Wajongers, klassieke bijstandsgerechtigden en nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden).

Lees meer

Nieuw onderzoek: gemeenten nog altijd actief in grondpolitiek

Gemeenten zijn, ondanks de vastgoedcrisis, nog steeds actief in grondpolitiek, zo blijkt uit onderzoek over de periode 2010-2015 naar grondexploitaties voor woningbouw. Het onderzoek is uitgevoerd door Arjan Bregman, Jacco Karens, Edwin Buitelaar en Friso de Zeeuw in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Belangrijkste conclusie van het onderzoek is misschien wel dat gebiedsontwikkeling maatwerk is. Elke plek vraagt een eigen exploitatievorm. Maar ook dat actieve grondpolitiek, in volume, helemaal niet afgelopen is.

1. Het onderzoek laat zien dat gemeenten in lead blijven rond grondexploitaties. Het idee dat gemeenten zich terugtrekken uit de actieve grondpolitiek is dus een illusie gebleken. Is dit vooral een erfenis uit het verleden, of is dit ook het actuele beeld?

"Het onderzoek gaat over de periode 2010-2015 en de grondexploitaties voor woningbouw die in die periode gestart zijn. Daaruit volgt, zeker gelet op de verhoudingen tijdens de eerste Vinex-periode, dat actieve grondpolitiek in relatieve zin (ten opzichte van private partijen) helemaal niet afgenomen is. Dat terwijl de vastgoedcrisis bij het maken van de plannen al was begonnen en in absolute zin (via afboekingen en de daling van exploitatiesaldi) wel degelijk negatieve effecten had. Dat de crisis gemeenten in het algemeen heeft aangezet tot een faciliterend grondbeleid kunnen we niet op basis van dit onderzoek concluderen.”

2. PPS is afgenomen, zuiver private ontwikkeling nam toe. Maar: zuiver private ontwikkelingen gaat vooral om kleine plannetjes; bij grote plannen domineert nog altijd PPS. Kunnen we concluderen dat om volume te creëren, publiek-private samenwerking hét aangewezen model is?

Uit het onderzoek volgt dat PPS-structuren bij grotere woningbouwprojecten relatief vaak werden ingezet. Reden daarvoor kan zijn dat partijen bij omvangrijke projecten de risico’s graag spreiden. Niet geconcludeerd kan echter worden dat PPS de enige manier zou zijn om omvangrijke locaties te ontwikkelen, het kan bijvoorbeeld ook zijn dat de gemeente bereid is om zelf het risico te dragen. Dat hangt dan weer samen met politieke bereidheid daartoe. Dergelijke grote gemeentelijke exploitaties zijn ook in het onderzoek terug te vinden.”

3. Het exploitatieplan wordt weinig gebruikt (12%), anterieure overeenkomsten domineren. Hoe verhoudt e.e.a. zich tot flexibele planvorming? En wat als partijen niet willen meewerken aan een anterieure overeenkomst? Is er een goed alternatief voor kostenverhaal?

"Het exploitatieplan wordt inderdaad in veruit de minderheid van de exploitaties gebruikt, maar dat percentage is niet enorm afwijkend ten opzichte van eerdere onderzoeken. Gemeentelijke exploitaties maken vooral weinig gebruik van exploitatieplannen; dat is begrijpelijk omdat het kostenverhaal dan via de gronduitgifte is verzekerd. Het sluiten van anterieure overeenkomen met grondeigenaren bevordert in het algemeen de flexibiliteit. Wijzigingen die binnen het contract kunnen worden opgevangen behoeven geen aanpassing van een publiekrechtelijk kader (het exploitatieplan). Het exploitatieplan geldt veelal als stok achter de deur.”

4. Hebben jullie een advies voor de Aanvullingswet grondeigendom, bijvoorbeeld in het licht van deze anterieure overeenkomst?

"De Aanvullingswet biedt – net als de huidige wetgeving – ruimte voor zowel faciliterend als actief grondbeleid. Dat is ook goed. Lokale partijen kunnen zo zelf kiezen welke exploitatievorm en welke instrumenten ze willen gebruiken om gebieden tot ontwikkeling te brengen. Hierdoor kunnen de lokale omstandigheden en de lokale (grond)politieke voorkeuren tot uitdrukking worden gebracht.”

5. Tot 2025 moeten er 700.000 huizen bij komen. Wat willen jullie, op basis van dit onderzoek, de minister adviseren? En de werkvloer?

"Uit het onderzoek blijkt dat woningbouwlocaties nog steeds verschillende geëxploiteerd worden. Het is dus belangrijk dat er aandacht is voor verschillende exploitatievormen zoals publiek, privaat en PPS. Gebiedsontwikkeling is maatwerk. De specifieke kenmerken van iedere woningbouwlocatie zullen anders zijn, evenals de eigendomsverhoudingen, de stakeholders etc. Belangrijk is dus om de exploitatievorm te kiezen die daar het beste bij past. Op nationaal niveau zijn op dit vlak dan ook weinig handelingsopties, dat is primair een decentrale kwestie.”

Het hele onderzoek is te koop bij Het Instituut voor Bouwrecht.